1 | Zalige ure! vruchtbaar van verblijden, |
die mij deed horen dat de schone tijden, | |
zozeer gewenst en van zo menig vrome, | |
weer zullen komen. |
2 | Dat ons de dagen weder zullen keren, |
dat men zal ingaan in het huis des Heren | |
en Salems muren met haar schoon' gebouwen | |
vreugdig aanschouwen. |
3 | Stad van vrede, schoonste van de steden, |
ik wens u toe wel duizend zaligheden | |
en die u minnen bid ik dat ten zegen | |
God zij genegen! |
4 | Wat is de reden dat ik ganse nachten, |
gehele dagen wens in mijn gedachten, | |
dat gij nooit zegen en geluk moet derven | |
maar eeuwig erven? |
5 | Omdat de Here dien wij moeten pogen |
dienstvaardig te eren uit al ons vermogen | |
u tot zijn woning die gij steeds moet wezen | |
heeft uitgelezen. | |
Liedboek voor de Kerken 1973