Gezang 177


1   Leer mij, o Heer, uw lijden recht betrachten,
in deze zee verzinken mijn gedachten:
o liefde die, om zondaars te bevrijden,
zo zwaar moest lijden.

2   'k Zie U, God zelf, in eeuwigheid geprezen,
tot in de dood als mens gehoorzaam wezen,
in onze plaats gemarteld en geslagen,
de zonde dragen.

3   O allerheiligst, onuitspreeklijk wonder:
de Rechter zelf gaat aan het recht ten onder.
O wreed geding; wie kan geheel doorgronden
de vloek der zonden.

4   God is rechtvaardig, ja, een God der wrake;
en Hij is liefde, Hij wil zalig maken.
zie hier de schalen die ten volle wegen
en vloek en zegen.

5   Dit breekt mijn trots. Waar zou ik nog op bogen?
Ik lig in 't stof, maar God komt mij verhogen,
nu ik van vijand Gods en tegenstander
in vriend verander.

6   Daar Ge U voor mij hebt in de dood gegeven,
hoe zou ik naar mijn eigen wil nog leven?
Zou ik aan U voor zulk een bitter lijden
mijn hart niet wijden?

7   Laat mij, o Heer, uw wond're wijsheid prijzen,
dwaasheid en ergernis voor wereldwijzen,
laat mij uw kruis dat sterken zwakheid noemen
als sterkte roemen.

Liedboek voor de Kerken 1973