Gezang 171


1   Christus wandelt langs de straten
van land en stad, alleen gelaten.
Wie volgt het roepen van zijn stem?
Nadert zondaars, moeden, blinden,
zijn kracht en liefde wil u vinden.
Waar zoudt gij rusten dan bij Hem?
Wij dwaalden ver, o Heer,
wij zagen 't pad niet meer,
maar uw liefde,
met teed're kracht,
heeft door de nacht
ons in uw armen thuisgebracht.

2   Zegening vloeit uit zijn handen.
Zijn woorden doen de harten branden
van levenshoop en stervensmoed.
Wie in Jezus' lichte sporen
tot zijne kudde gaat behoren,
vindt bete en dronk in overvloed.
Wij zochten lafenis,
waar 't water schamel is,
nooit verzadigd.
Nu lest Ge altijd
wie dorstend strijdt,
Gij, die de bron des levens zijt.

3   Spreidt uw palmen voor zijn voeten,
laat al wat ademt Hem begroeten:
de Koning komt, valt knielend neer.
Davids Zoon rijdt door de velden.
Hij maakt discipelen tot helden,
zijn Geest vaart door het machtig heer.
Wij aarzelden zo lang,
de harten werden bang.
Doelloos kwijnen!
Voorbij het leed,
nu elk zich weet
tot heil'ge offerdienst gereed!

4   Christus wandelt langs de wegen
der wereld zijne toekomst tegen.
Het licht al aan de horizon.
Reeds gaat 't eeuwig schijnsel klimmen
rondom uit alle verre kimmen,
zoals geen dageraad begon.
Het koninkrijk genaakt.
Gerede harten, waakt!
Dag des Heren...
Uw heil'gen zijn
met kleed'ren rein
gereed om op het feest te zijn.
TIJD VOOR PASEN:

Liedboek voor de Kerken 1973