Gezang 165


1   Toen Jezus bij het water kwam,
waar Hem Johannes wachtte,
werd Hij gedoopt, het zuiver lam,
de volheid der geslachten.
Hij daalde neer in de Jordaan,
badwater onzer zonden.
Zijn leven neemt ons sterven aan,
zijn bloed heelt onze wonden.
Zijn sterven is ons leven.

2   Dit is Gods wil; het water is
niet water slechts, is leven.
Zo zegt ons het getuigenis
door woord en Geest gegeven.
Gods stem weerklinkt: dit is mijn Zoon,
mijn lam, mijn welgevallen,
een mensenwoord, een mensenloon,
de waarheid voor ons allen,
diep in ons hart geschreven.

3   Zo teder als een mens kan zijn,
zo staat de Zoon des mensen,
de Zoon van God hier jong en rein,
ons bidden en ons wensen
vervullend met aanwezigheid.
Een stem, een duif daalt neder.
O heilige Drievuldigheid,
op aarde schoon en teder,
o God aan ons gegeven.

4   Gij zegt het zelf: wie op U hoopt
dit moet de wereld horen
wie U gelooft, in U gedoopt,
die is uit U geboren.
En zonder werken van de wet,
en zonder macht'loos pogen,
wordt hij gereinigd en gered
en staat hij voor uw ogen,
voltooid en zonder zonden.

5   Als 't oog alleen het water ziet,
zoals het wordt vergoten,
dan weet het hart en twijfelt niet,
wat daarin ligt besloten.
Wij worden in uw dood gedoopt.
Door U voorgoed vergeven,
staat Adam stralend op en loopt
terug in 't eeuwig leven,
het paradijs hervonden.

Liedboek voor de Kerken 1973