Gezang 157


1   Hoe helder staat de morgenster,
en straalt mij tegen van zo ver,
de luister van mijn leven.
Komt tot mij, zoon van David, kom,
mijn Koning en mijn Bruidegom,
mijn hart wil ik U geven.
Lieflijk,
vriendlijk,
schoon en heerlijk,
zo begeerlijk,
mild in 't geven,
stralend, vorstelijk verheven.

2   Gij zijt mijn parel en mijn kroon,
o Zoon van God, Maria 's zoon,
een hooggeboren Koning.
O lelie die mijn hart bekoort,
uw zoete evangeliewoord,
is louter melk en honing.
Gij zijt
altijd
hosianna,
hemels manna,
dat wij eten,
nooit meer kan ik U vergeten.

3   Gij schittert als een edelsteen,
mijn hart is vol van U alleen,
uw liefde doet mij leven.
Hoe groei ik in uw lichte schijn,
hoe bloei ik op daar ik mag zijn
een rank met U verweven.
Aan U
blijft nu
heel mijn leven
weggegeven,
om te ontvangen
U, mijn liefde, mijn verlangen.

4   Hoe liefelijk is uw gelaat;
als Gij uw ogen op mij slaat,
dan doet de vreugd mij beven.
Gij Jezus, zijt zo trouw en goed;
uw woord en geest, uw vlees en bloed,
zij zijn mijn ziel, mijn leven.
Heer des
hemels
laat, getrouwe,
mij aanschouwen
uw erbarmen.
Herder neem mij in uw armen.

5   Voor Gij de wereld hebt gemaakt,
heeft mij uw liefde aangeraakt,
mijn sterke held, mijn Vader.
Uw Zoon komt tot mij, kiest mij uit,
Hij is mijn liefste, ik zijn bruid,
ik treed Hem zingend nader.
Hij de
mijne,
die het leven
mij zal geven
hoog daarboven,
eeuwig zal mijn hart Hem loven.

6   Laat al het vrolijke geluid,
van stemmen, van viool en fluit,
te zijner ere klinken.
Hij staat voor altijd aan mijn zij.
Mijn schone liefste is van mij,
in Hem wil ik verzinken.
Laat ons
samen
spelen zingen,
dansen springen
voor den Here,
die de Koning is der ere.

7   Hoe is Hij mij zo innig na,
de Alfa en de Omega,
mijn hart doet Hij ontbranden.
Hij zal mij tot zijn lof en prijs
opnemen in zijn paradijs,
dan klap ik in de handen.
Amen,
amen,
kom mij troosten
allerschoonste,
mijn begeren,
toef niet langer, kom o Here.

Liedboek voor de Kerken 1973