1 | Van 't vroeglicht van de dageraad |
tot waar de zon weer ondergaat | |
zingt elk de koning Christus eer, | |
het kind der maagd is onze Heer. |
2 | Hem is het die zij 't leven geeft, |
dien Gabriël verkondigd heeft, | |
Hem wien de Doper hulde bood, | |
opspringend in zijn moederschoot. |
3 | Hij die het hele leven hoedt, |
die ook de kleinste vogel voedt, | |
ligt hier in 't stro. Hij 's hemels vorst, | |
hier drinkt Hij aan zijn moeders borst! |
4 | Luid klinkt het lied van 't engelkoor |
Ere zij God, de hemel door. | |
Aan herders wijst het in de stal | |
de grote herder van 't heelal. |
5 | Herodes trotse vorst, waarom |
zijt gij zo bang dat Christus komt, | |
die aardse macht niet nodig heeft, | |
daar Hij ons 't rijk des hemels geeft? |
6 | De wijze koningen van ver, |
zij volgden de verheven ster, | |
zij zijn van licht tot licht gegaan | |
en boden God geschenken aan. |
7 | Hoe luid weerklonk de moederklacht |
om kind'ren, weerloos omgebracht | |
door de tyran in haat en nijd | |
als offers Christus toegewijd. |
8 | Het hemels lam stond wit en licht |
in 't zuiver water opgericht. | |
met onze schuld heeft Hij gestaan | |
als dopeling in de Jordaan. |
9 | Elk wonder was getuigenis |
dat Hij uit God geboren is, | |
die zieken de gezondheid gaf | |
de doden opriep uit het graf. |
10 | O teken van zijn macht zo groot! |
Het water in de kruik werd rood. | |
Toen Hij beval te schenken, schonk | |
de schenker wijn en ieder dronk. |
11 | U met de Vader en de Geest, |
o Heer die op het heilig feest | |
van heden ons verschenen zijt, | |
zij lof en eer in eeuwigheid. | |
Liedboek voor de Kerken 1973