Gezang 156


1   Van 't vroeglicht van de dageraad
tot waar de zon weer ondergaat
zingt elk de koning Christus eer,
het kind der maagd is onze Heer.

2   Hem is het die zij 't leven geeft,
dien Gabriël verkondigd heeft,
Hem wien de Doper hulde bood,
opspringend in zijn moederschoot.

3   Hij die het hele leven hoedt,
die ook de kleinste vogel voedt,
ligt hier in 't stro. Hij 's hemels vorst,
hier drinkt Hij aan zijn moeders borst!

4   Luid klinkt het lied van 't engelkoor
Ere zij God, de hemel door.
Aan herders wijst het in de stal
de grote herder van 't heelal.

5   Herodes trotse vorst, waarom
zijt gij zo bang dat Christus komt,
die aardse macht niet nodig heeft,
daar Hij ons 't rijk des hemels geeft?

6   De wijze koningen van ver,
zij volgden de verheven ster,
zij zijn van licht tot licht gegaan
en boden God geschenken aan.

7   Hoe luid weerklonk de moederklacht
om kind'ren, weerloos omgebracht
door de tyran in haat en nijd
als offers Christus toegewijd.

8   Het hemels lam stond wit en licht
in 't zuiver water opgericht.
met onze schuld heeft Hij gestaan
als dopeling in de Jordaan.

9   Elk wonder was getuigenis
dat Hij uit God geboren is,
die zieken de gezondheid gaf
de doden opriep uit het graf.

10   O teken van zijn macht zo groot!
Het water in de kruik werd rood.
Toen Hij beval te schenken, schonk
de schenker wijn en ieder dronk.

11   U met de Vader en de Geest,
o Heer die op het heilig feest
van heden ons verschenen zijt,
zij lof en eer in eeuwigheid.

Liedboek voor de Kerken 1973