1 | Looft God, gij christ'nen, maakt Hem groot |
in zijn verheven troon, | |
die nu zijn rijk voor ons ontsloot | |
en zendt zijn eigen Zoon, | |
en zendt zijn eigen Zoon. |
2 | Hij daalt uit 's Vaders schoot terneer |
op aard om kind te zijn, | |
een kindje arm en naakt en teer | |
al in een kribje klein, | |
al in een kribje klein. |
3 | Verzakende zijn macht en recht, |
verkiest Hij zich een stal, | |
neemt de gedaant' aan van een knecht, | |
de Schepper van het Al, | |
de Schepper van het Al. |
4 | Hij ruilt met ons op vreemde wijs: |
Hij neemt ons vlees en bloed | |
en geeft ons in zijns Vaders huis | |
zijn eigen overvloed, | |
zijn eigen overvloed. |
5 | Hij wordt een knecht en ik een heer: |
wat win ik veel daarbij! | |
Waar vindt men zoveel gulheid weer | |
als Jezus heeft voor mij, | |
als Jezus heeft voor mij. |
6 | En nu ontsluit Hij weer de poort |
van 't schone paradijs. | |
De cherub staat er niet meer voor. | |
God zij lof, eer en prijs! | |
God zij lof, eer en prijs! | |
Liedboek voor de Kerken 1973