Gezang 13b


1   D' Almachtige is mijn Herder en Geleide,
wat is er dat me schort?
Hij weidt mij als zijn schaap, in vette weide
waar gras noch groen verdort.
Hij drenkt mijn ziel in koele bronne en beke.
Indien mijn geest verstrooi'
en afdwaal' van de kudde en rechte streke,
Hij brengt ze weer te kooi.

2   Hij brengt mij op de heerbaan van zijn wetten
en 't goddelijke recht,
om zijnen naam en eer in top te zetten
door 't lof van zijn knecht.
Al zworf ik om in nare en donk're dalen,
beschaduwd van de dood,
nog vreest mijn hart geen ongeluk, noch kwalen:
Hij staat me bij in de nood!

3   Ik mag me vast op zijnen straf verlaten
en trouwe herdersstok.
Hij dekt voor mij, ten schimp van die mij haten
met onverzoenbre wrok,
een volle dis, gelaafd met lekkernijen.
Hij zalft mijn haar en hoofd
met oliegeur, om 't aanschijn te verblijen
door glans die druk verdooft.

4   Wat wordt aan mij een schone kelk gegeven
vol wijns! God stort zijn hart
genadig uit, ten beste van mijn leven,
ten troost van alle smart.
Ik zal Gods huis en zegenrijke tempel
bewonen dag en nacht,
en nimmermeer verlaten Arons drempel,
maar sterven op mijn wacht!

Liedboek voor de Kerken 1973