Gezang 136


1   Hoort gij de eng'len zingen,
een jong en machtig koor?
De hemelzangen dringen
tot in de diepte door.
Nu blijft de stem besloten
bij herders in hun dal,
straks zal hij zich vergroten,
dan luistert het heelal.

2   Nog is de glans verborgen,
verschuilt zich in een stal.
Hoe ver schijnt nog de morgen,
die eenmaal lichten zal.
Bedreigen donk're machten
het kind, dat God ons zendt,
wij moeten hunk'rend wachten
tot Hij de tijden wendt.

3   Nu knielen herders, wijzen,
rondom de kribbe neer.
Straks zal Hem alles prijzen
als Heiland en als Heer.
Dan vallen alle volken
de Mensenzoon te voet,
dan komt Hij op de wolken,
in majesteit begroet.

4   Wat wij gelovend hopen
wordt eind'lijk toch vervuld,
dan gaan de deuren open
den wordt het rijk onthuld.
God komt de Zoon verhogen,
zijn scepter reikt zeer wijd.
Dan schouwen onze ogen
zijn komst in heerlijkheid.

Liedboek voor de Kerken 1973