1 | O zalig, heilig Bethlehem, |
o onder duizend uitverkoren, | |
vereerd boven Jeruzalem, | |
want Jezus is in u geboren. |
2 | O Bethlehem, klein grote stad, |
klein van begrijp, maar groot van waarde, | |
gij zijt het allereelste vat | |
en de allerrijkste stad der aarde. |
3 | Verheugt u dan, o Israël, |
hoe mocht me u blijder boodschap brengen? | |
Tot u zo komt Immanuël, | |
wilt uit der zonden slaap ontspringen. |
4 | O Koning Christe, Prinse groot, |
hoe wordt Gij hier aldus gevonden | |
in hooi, in stro, in zulke nood, | |
in arme doekskes teer gewonden? |
5 | Gij hebt het firmament gemaakt, |
alwaar U loven 's hemels geesten, | |
maar nu geheel bloot ende naakt | |
ligt Gij in 't midden van de beesten. |
6 | O machtig God, o Jesu zoet, |
wat liefd' heeft U daartoe getrokken, | |
dat Gij aanneemt ons vlees en bloed | |
om ons tot U alzo te lokken? |
7 | Komt tot dit Kind, gij Adams kind, |
hoe kunt gij nog de wereld minnen? | |
Ziet hoe Jezus Hem met u bindt, | |
offert Hem heel uw hart en zinnen. | |
Liedboek voor de Kerken 1973