Gezang 127


1   Gaat, stillen in den lande,
uw Koning tegemoet,
de intocht is ophanden
van Hem die wondren doet.
Gij die de Heer verwacht,
laat ons voor alle dingen
Hem ons hosanna zingen.
Hij komt, Hij komt met macht.

2   Vat moed, bedroefde harten,
de Koning nadert al.
Vergeet uw angst en smarten,
daar Hij u helpen zal.
Er is weer nieuwe hoop:
Hij noemt u zijn beminden,
in 't woord laat Hij zich vinden,
in avondmaal en doop.

3   Hoort toe, gij zwaarbeproefden,
uw Koning is niet ver!
Voor wie in 't duister toefden,
rijst nu de morgenster.
De Heer geeft in de nood
zijn wonderbare bijstand;
Hij slaat de laatste vijand,
Hij overwint de dood.

4   Weest onbezorgd, gij armen,
aan kinderen gelijk;
in koninklijk erbarmen
maakt God u groot en rijk.
Hij die het veld bekleedt,
de vogelen kan spijzen,
wil ook zijn kind bewijzen
dat Hij zijn noden weet.

5   Juicht nu, trots al uw zorgen,
de Koning komt met macht.
Ons, in zijn hart geborgen
heeft Hij zo rijk bedacht.
Nu zullen angst en pijn
en toorn ons nooit meer schaden.
God wil, in zijn genade,
dat wij zijn kind'ren zijn.

6   Gaat uit met snelle schreden
uw Koning tegemoet.
Daar komt Hij aangereden,
rechtvaardig, schoon en goed!
Komt nu van overal
uw Heer en Heiland groeten,
die al het leed verzoeten,
de pijn genezen zal.

7   Gij schenkt met volle handen,
die zelf de armoe draagt.
Gij maakt uzelf te schande,
die steeds naar zondaars vraagt.
Wij willen, groot en klein,
die 't al van U ontvingen,
U ons hosanna zingen
en eeuwig dankbaar zijn.

Liedboek voor de Kerken 1973