1 | Nu daagt het in het oosten, |
het licht schijnt overal: | |
Hij komt de volken troosten, | |
die eeuwig heersen zal. |
2 | De duisternis gaat wijken |
van de eeuwenlange nacht. | |
Een nieuwe dag gaat prijken | |
met ongekende pracht. |
3 | Zij, die gebonden zaten |
in schaduw van de dood, | |
van God en mens verlaten | |
begroeten 't morgenrood. |
4 | De zonne, voor wier stralen |
het nacht'lijk duister zwicht, | |
en die zal zegepralen, | |
is Christus, 't eeuwig licht! |
5 | Reeds daagt het in het oosten, |
het licht schijnt overal: | |
Hij komt de volken troosten, | |
die eeuwig heersen zal. | |
Liedboek voor de Kerken 1973