1 | Niet in 't geweldige geluid |
van stormwind die de rotsen breekt | |
is het uw stem die tot ons spreekt. | |
De stormen trekken voor U uit. |
2 | En ook wanneer de diepte trilt |
en de aarde siddert als een riet, | |
is het in deze beving niet | |
dat Gij U openbaren wilt. |
3 | Niet in het alverblindend licht |
van vuur, niet in een vlammengloed | |
is het dat Gij wilt zijn ontmoet | |
en vinden wij uw aangezicht. |
4 | Maar als de koelte om ons staat |
en een zacht suizen ons vervult, | |
weten wij dat Gij komen zult, | |
en wij omwinden het gelaat. | |
Liedboek voor de Kerken 1973