Johan de Heer lied 400 t/m 600 Zangbundel ten dienste van huisgezin en samenkomsten 833 liederen en koren geschikt voor orgel, piano of gemengd koor Driebergen, voorjaar 1955 LIED 400: 1-4 1 De dag, door Uwe gunst ontvangen, is weer voorbij. De nacht genaakt en dankbaar klinken onze zangen tot U die 't licht en duister maakt. 2 Die dan, als onze beden zwijgen, als hier het daglicht onderduikt, weer nieuwe zangen op doet stijgen ginds, waar de nieuwe dag ontluikt. 3 Zodat de dank, U toegezongen, op aard' nooit onderbroken wordt, maar steeds opnieuw door mensentongen gezongen en gesproken wordt. 4 Voorwaar deez' aarde zal getuigen Van U, Die thans en eeuwig zijt, tot al Uw schepselen zich buigen Voor Uwe liefd' en majesteit. Terug naar boven LIED 401: 1-4 (Psalm 130:1-4) 1 Uit diepten van ellende roep ik met mond en hart tot U, die heil kunt zenden. O Heer. aanschouw mijn smart, wil naar mijn smeekstem horen, merk op mijn jammerklacht, verleen mij gunstig' oren, daar 'k in mijn druk versmacht! 2 Zo Gij in 't recht wilt treden, o Heer, en gadeslaan onz' ongerechtigheden, ach, wie zal dan bestaan? Maar nee, daar is vergeving altijd bij U geweest; dies wordt Gij, Heer, met beving recht kinderlijk gevreesd. 3 Ik blijf de Heer verwachten, mijn ziel wacht ongestoord: ik hoop in al mijn klachten op Zijn onfeilbaar Woord. Mijn ziel vol angst en zorgen wacht sterker op de Heer dan wachters op de morgen, de morgen, ach, wanneer? 4 Hoopt op de Heer, gij vromen! Is Israël in nood, er zal verlossing komen: Zijn goedheid is zeer groot. Hij maakt op hun gebeden gans Israël eens vrij van ongerechtigheden; zo doet Hij ook aan mij. Terug naar boven LIED 402: 1-2 (Psalm 139: 1 en 14) 1 Niets is, o Oppermajesteit, bedekt voor Uw alwetendheid. Gij kent mij, Gij doorgrondt mijn daân, Gij weet mijn zitten en mijn staan: wat ik beraad' of wil betrachten, Gij kent van verre mijn gedachten. 2 Doorgrond m' en ken mijn hart, o Heer! Is 't geen ik denk, niet tot Uw eer? Beproef m' en zie of mijn gemoed iets kwaads, iets onbehoorlijks voed' en doe mij toch met vaste schreden de weg ter zaligheid betreden. Terug naar boven LIED 403: 1-3 1 Eens stond ik verzonken in diep gepeins aan de kust van de blauwe zee. Toen rees mijn ogen het lief'lijk beeld van de Vreemd'ling van Galilee. Ik zag, hoe het volk zich om Hem verdrong, wijl Hij wonderen deed met kracht, de blinden en lammen genas terstond door 't Woord Zijner liefdemacht. KOOR: Daarom prijs ik Zijn liefde voor immer, een liefde zo wijd als de zee. 'k Aanbid U, o hemelse Koning, Gij, Vreemd'ling van Galilee. 2 Toen 'k hulpeloos vlood tot die sterke Vriend, Die kan redden van zorg en wee, omstraalde de tedere liefde mij van de Vreemd'ling van Galilee. Zijn vriend'lijke blik rustte zacht op mij, toen ik weende in bittere smart. Hij richtte mij op uit het zondeslijk en vertroostte mijn moede hart. KOOR 3 O, vlucht tot uw Heiland met al uw zorg, immer hoort Hij uw zwakke bee. Bij Hem is steeds uitkomst in elke nood, bij de Vreemd'ling van Galilee. O, kniel aan Zijn voeten met al uw schuld en snik uit al uw hartewee. Geen mens kan u troosten zo mild en zacht als de Vreemd'ling van Galilee. KOOR Terug naar boven LIED 404: 1-3 (? wijze lied 399) 1 Hart aan hart en één in Jezus, enkel levend voor Zijn Naam, bindt de liefdegeest van Jezus tot één lichaam ons tezaam. Hij ons Hoofd, wij Zijne leden, Hij ons licht, wij wederschijn, Hij de wijnstok, wij de ranken, als wij één in Jezus zijn. 2 Laten wij elkander schragen, als de wereld ons bespot, en elkanders lasten dragen naar 't bevel van onze God. Jezus gaf voor ons Zijn leven, plengde aan 't kruis Zijn bloed, opdat wij ons harte geven voor des broeders eeuwig goed. 3 Jezus, maak zo één ons allen, als Gij 't met de Vader zijt; laat niet één zelfs ons ontvallen, ook in 's levens bangste strijd. Maak door ons aan U te wennen, zo ons liefdes wederschijn, dat de wereld moet bekennen, dat wij Uw discip'len zijn. Terug naar boven LIED 405: 1-3 (? wijze lied 399) 1 't Hoofd omhoog, de Heer zal komen! Hij daalt met bazuingeschal. d' Eng'lenstem wordt dra vernomen: "Ja, Hij komt, die komen zal!" Geest en Bruid, zij roepen samen: "Kom, o Bruidegom en Hoofd! Schenk vervulling op het Amen, doe, hetgeen Gij hebt beloofd!" 2 Ja, Gij komt! Gij haalt in luister Uwe Bruid van d' aarde af; Gij werpt satan in de kluister en aanvaardt de heerserstaf. Heerlijk delen wij, o Here, in Uw grootheid, nooit aanschouwd. Schitt'rend prijkt Uw macht en ere! Zalig, die Uw Woord vertrouwt! 3 Blijde hoop, met U te leven in Uw heerlijkheid, o Heer! Eeuwig Uwe troon t' omgeven, dáár' te zingen tot Uw eer. Dáár, in Uwe troon gezeten, aan des vijands macht ontrukt, is het leed der aard vergeten, dat Uw pelgrim vaak hier drukt. Terug naar boven LIED 406: 1-3 (? wijze lied 399; Gez. 292: 1, 4 en 6) 1 Uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen; ach, wij vinden, waar wij staren, niets bestendigs hier beneên! Op de weg, die wij betreden, staat geen voetstap, die beklijft; al het heden wordt verleden, schoon 't ons toegerekend blijft! 2 Dat de tijd hier 't al verover', aan geen tijdperk hangt mijn lot; Gij, Gij blijft mij altijd over, Gij blijft eindeloos mijn God. Welk een ramp mij hier ook nader', 'k vind in U mijn rustpunt weer; Gij blijft in Uw' Zoon mijn Vader, wat verander, wat verkeer'. 3 Snelt dan, jaren, snelt vrij henen met uw blijdschap en verdriet; welk een ramp ik moog bewenen, God, mijn God, verandert niet. Blijft mij alles hier begeven, voortgeleid door Zijne hand, schouw ik uit dit nietig leven in mijn eeuwig vaderland. Terug naar boven LIED 407: 1-2 1 De zon schijnt in mijn ziel vandaag, het donker is gezwicht, en oord' en hemel lacht mij toe, want Jezus is mijn licht. KOOR: Er is zonneschijn, zomerzonneschijn, alle uren van de dag zijn blij. Zie ik in Jezus aangezicht, is er hemelgloed in mij. 2 Er is lofzang in mijn ziel vandaag en jubel voor de Heer. En zo vol is daarvan nu mijn hart, ik kan 't niet uiten meer. KOOR Terug naar boven LIED 408: 1-4 1 Jezus, ga ons voor op het levensspoor; doe ons als getrouwe leden volgen U op al Uw schreden; voer ons aan Uw hand tot in 't Vaderland. 2 Zou 't ons bang vergaan, leer ons vast te staan; doe ons in de bangste dagen nimmer over moeiten klagen; want door smarten heen vinden w' U alleen. 3 Moet onz' eigen baan door veel diepten gaan, zijn w' om and'rer leed bewogen, och, stel Gij ons dan voor ogen 't einde, dat ons beidt, waar G' ons benen leidt! 4 Richt ons leven lang, Jezus, onze gang; voert Gij ons op ruwe wegen, geef ook daar Uw hulp en zegen; en aan 't eind der baan, laat ons binnen gaan. Terug naar boven LIED 409: 1-3 (? wijze lied 399) 1 Geef, gemeente, Jezus ere op deez' eerste dag van 't jaar! Loof dan nu de Heer der Heren, kom, verhef u, broederschaar! Hij heeft ons een jaar gedragen, ons in Zijne Naam bewaard,' laat in lof ons niet vertragen, Hij 's de hulde dubbel waard. 2 Waar wij een nieuwjaar beginnen, wees, Heer Jezus, ons nabij; vul geheel ons hart en zinnen met Uw liefdeheerschappij. Is de toekomst ook verborgen, houdt gelovig ons en stil; Gij zult immers voor ons zorgen, alles leiden naar Uw wil. 3 O, wat is 't een rustig leven voor hem, die zich weet Gods kind; heerlijk, zich geheel te geven aan de Vader, Die ons mint. Laat de wereld zwoegen, zorgen, rust'loos in dit aards gewoel! 's Heren volk brengt ied're morgen dichterbij het grote doel. Terug naar boven LIED 410: 1-2 (Gez. 171: 1 en 5) 1 Verlosser, Vriend, o hoop, o lust van die U kennen, neem het lied, dat U in 't stof een sterv'ling biedt, een zondaar, die Uw voeten kust; een zondaar, een verlost', o Heer! En nu geen zondaar meer. O, neem het aan, Gij laat geen bidder staan; Gij hoort in hemelingen verloste zondaars zingen; o, neem het aan. 2 Waar is een vreugd, een kalmt', een heil, zo zalig als dit hoogst genot? Het vloeit uit God en keert tot God. Het heeft noch maat, noch perk, noch peil; in Jezus is mijn zalig lot verborgen bij mijn God; Hij is mijn lust, ook als mijn stof eens rust. O, prijst Hem, mijn gezangen! Ik blijf Zijn komst verlangen; Hij is mijn lust! Terug naar boven LIED 411: 1-4 (Gez. 180: 1, 2, 6, en 7) 1 Beveel gerust uw wegen, al wat u 't harte deert, der trouwe hoed' en zegen van Hem, die 't al regeert. Die wolken, lucht en winden wijst spoor en loop en baan, zal ook wel wegen vinden, waarlangs uw voet kan gaan. 2 De Heer moet gij vertrouwen, begeert gij d' uitkomst goed! Op Hem uw hope bouwen, zal 't slagen, wat gij doet. Door geen bekommeringen, geen klagen en geen pijn laat God zich iets ontwringen: Hij wil gebeden zijn. 3 Schep moed, zeg aan uw smarte en zorgen goede nacht; laat varen, wat uw harte in onrust heeft gebracht! Gij wilt toch niet regeren als een, die alles weet? God blijft als Heer der Heren met 't hoogst gezag bekleed. 4 Laat Hem besturen, waken! 't Is wijsheid, wat Hij doet. Zo zal Hij alles maken, dat g' u verwond'ren moet, als Hij die alle macht heeft met wonderbaar beleid geheel het werk volbracht heeft, waarom gij thans nog schreit. Terug naar boven LIED 412: 1-2 (? Wijze Lied 393 of 415; W.v.O.B.) 1 Kom, Heil'ge Geest, daal neder als op het Pinksterfeest; maak onze harten teder; daal neder, Heil'ge Geest. Ach, steeds zijn onze zinnen naar 't aardse nog gericht; kom, goede Geest, daar binnen en maak liet duister licht. 2 Leer ons de Heiland kennen, Hem minnen meer en meer; leer aan Zijn dienst ons wennen, die kiezen keer op keer. Doe ons de Vader eren, die in Zijn Zoon ons mint; wil ons in alles leren: maak hemels ons gezind! Terug naar boven LIED 413: 1-3 (Gez. 96: 1, 2 en 4) 1 Een vaste Burcht is onze God, een toevlucht voor de Zijnen! Al drukt het leed, al dreigt het lot, Hij doet Zijn hulp verschijnen! De vijand rukt vast aan met opgestoken vaan: hij draagt zijn rusting nog van gruwel en bedrog, maar zal als kaf verdwijnen! 2 Geen aardse macht begeren wij; die gaat wel ras verloren! Ons staat de sterke Held ter zij, die God ons heeft verkoren. Vraagt gij Zijn naam? Zo weet, dat Hij de Christus heet, Gods eengeboren Zoon, verwinnaar op de troon! De zege is ons beschoren! 3 Gods woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken. Beef satan! Hij, die ons geleidt, zal u de vaan doen strijken! Delf vrouw en kind'ren 't graf, neem goed en bloed ons af, het brengt u geen gewin, wij gaan ten hemel in en eren koninkrijken! Terug naar boven LIED 414: 1-3 (? wijze lied 413; Gez. 101: 1, 3 en 4) 1 Houdt Christus Zijne Kerk in stand, zo mag de hel vrij woeden; gezeten aan Gods rechterhand, kan Hij haar wel behoeden. Hij is in alle leed tot hare hulp gereed: Hij staaft Zijn roem alom en waakt voor 't christendom: dies mag de hel vrij woeden. 2 De spotter mag de waarheid smaân, ons kan hij haar niet roven: 'd onchristen mag haar tegenstaan, wij blijven haar geloven. U, Jezus, U zij d' eer; die U verkiest tot Heer, Uw woord oprecht betracht, die kan geen helse macht de zaligheid ontroven. 3 Gij, christen, die op Hem vertrouwt, gij moet geen dreigen vrezen; die God, Die van de Hemel schouwt, zal ons een toevlucht wezen! Der legerscharen Heer waakt voor Zijn woord en eer, geeft ons geduld in nood en kracht en moed in dood. Wie zou dan dreigen vrezen? Terug naar boven LIED 415: 1-2 (Gez. 43: 1 en 2) 1 Is dat, is dat mijn Koning, dat aller vaad'ren wens? Is dat, is dat Zijn kroning? Zie, zie, aanschouw de mens! Moet Hij dat spotkleed dragen, dat riet, die doornenkroon? Lijdt Hij die smaad, die slagen, Hij, God, Uw eigen Zoon? 2 Ja, ik kost Hem die slagen, die smarten en die hoon; ik doe dat kleed Hem dragen, dat riet, die doornenkroon. Ik sloeg Hem al die wonden, voor mij moet Hij daar staan; ik deed door mijne zonden Hem al die jamm'ren aan. Terug naar boven LIED 416: 1-4 (Gez. 200: 1 en 4) 1 Moet gij steeds met onspoed strijden, Christen! Treur niet om uw lot! Hulp ontbreekt u nooit in 't lijden. Moet gij steeds met onspoed strijden, wees tevreden met uw lot. o, uw Redder is uw God! 2 Is de nood zo hoog gerezen, dat gij nergens uitkomst ziet, nog hebt gij geen kwaad te vrezen: is de nood zo hoog gerezen, dat gij nergens uitkomst ziet, God, uw God, vergeet u niet. 3 Vest in bang' en droeve dagen al uw hoop op Hem alleen; schroom niet Hem om hulp te vragen: vest in bang' en droeve dagen al uw hoop op Hem alleen. Hij kan helpen, Hij alleen. 4 'k Weet, Zijn woord is ja en amen, Zijn beloften feilen niet. Nimmer zal Hij ons beschamen; 'k weet Zijn woord is ja en amen, Zijn beloften feilen niet, zalig hij, die tot Hem vliedt! Terug naar boven LIED 417: 1-3 (?wijze lied 33; v.d.W.) 1 Daar ruist over d’ aarde een heerlijke Naam, Die God en den mens weêr verenigt te zaâm Zo lied’lijk en teder voor ’t zondige hart, Zo troostcol en blijde in droefheid en smart. Kent gij, kent gij dien Naam nog niet, Die weet te verlossen van zond’ en verdriet? 2 Die Naam is gegeven voor zondaars op aard, Hoe diep ook gezonken, hoe zeer ook ontaard. Die Naam brengt genezing en heling oor u, Die Naam geeft u vrede en zaligheid nu. Kent gij, kent gij dien Heiland niet, Die u wil verlossen, zo gij tot Hem vliedt? 3 En eenmaal zal buigen voor Jezus ter neêr Al ’t schepsel, erkennend: Hij is onze Heer. Dan juichen en juub’len verlosten te zaâm Hun Koning ter ere, en prijzen Zijn Naam. Jezus, Jezus, maak ons bereid, Om U te ontmoeten in Uw’ heerljikheid. Terug naar boven LIED 418: 1-4 (? wijze lied 261; zonder koor) 1 Nader, nog nader, Heer, dicht aan Uw zij, Dierbare Heiland, Verlosser, trek mij; Leid mij, o leid mij naar d; eeuwigheidskust, Breng veilig mij in de haven der rust. 2 Nader, nog nader, niets wens ik, o Heer; Jezus, mijn Koning is ‘t, wat ik begeer. ‘k Offer U alles, ik werp m’ aan Uw voet, Reinig mij, Heiland door Uw dierbaar bloed. 3 Nader, nog nader, o Heer, ik ontvlied Alles, wat ’t leven mij zonder U biedt. Met U verbonden, in U steeds te zijn, Heelt alle wonden, ja stilt alle pijn. 4 Nader, nog nader, na zorgen en strijd Wacht mij de ruste, door Hem mij bereid. Elken dag nader, straks roept mij Zijn stem. Dan zal ik juub’len voor eeuwig bij Hem. Terug naar boven LIED 419: 1-4 (? wijze lied 261) 1 Ginds in een steeg, vol ellende en nood, Vond men een knaap aan den rand van den dood. Toen men vroeg, hoe ’t met zijn ziel was gesteld; Zei hij: “Nooit heeft men mij daarvan verteld” KOOR: Zeg het toch voort, o zeg het toch voort! Predik den Heiland door daden en woord, Dat geen verwijt u ’t hart ooit doorboort: “Nimmer nog heb ik van Jezus gehoord.” 2 Toen men hem sprak van ’t verlorene schaap, Kwam er een glans op den stervenden knaap. “Weet gij wel zeker, dat mij dat ook geldt? Niemand toch heeft mij daar ooit van verteld.” KOOR 3 “’k Ben veel te min en te slecht”, sprak hij nu. “Neen”, was het antwoord “Hij stierf ook voor u”. “Maar als dat waar is”, sprak hij nu ontsteld. “Waarom toch heeft men dat mij nooit verteld?” KOOR 4 d’ Engel des doods kwam nu nader tot hem. Plots’ling sprak hij toen met bevende stem: “Heer, ik geloof, voor mij stierf Gij aan ’t kruis; Breng toch die boodschap aan allen in huis.” KOOR Terug naar boven LIED 420: 1-4 1 O eeuw'ge Vader, sterk in macht, wiens arm betoomt der baren kracht, die wijst de grondlooz' oceaan de Hem gestelde perken aan, o wil verhoren onze beê voor hen, die zijn in nood op zee! 2 O Christus, wiens bestraffend woord 't gedruis der waat'ren heeft gesmoord, die onder 't stormen rustig sliep en wandeld' over t' schuimend diep, o wil verhoren onze beê voor hen, die zijn in nood op zee! 3 O Geest, die in den aanvang schiep het licht in 's afgronds donker diep, totdat der waat'ren ruw geweld door U werd paal en perk gesteld, o wil verhoren onze beê voor hen, die zijn in nood op zee! 4 Drievuldigheid van liefd' en macht, bescherm de broed'ren in de nacht voor klip en onweer, vuur en ramp, red z' uit der elementen kamp! Zo prijzen land en zee om strijd Uw reddende barmhartigheid. Terug naar boven LIED 421: 1-4 (Gez. 194:1, 2, 3 en 6) 1 Wie maar de goede God laat zorgen en op Hem hoopt in 't bangst gevaar, is bij Hem veilig en geborgen, die redt Hij godd'lijk wonderbaar. Wie op de hoge God vertrouwt, heeft zeker op geen zand gebouwd. 2 Wat baat ons al 't zwaarmoedig vrezen? Wat baat ons 't zuchten, wéé en ach! Vergeefs zou al ons zuchten wezen, al kermden w' ook de ganse dag. De last des jammers, die men draagt, drukt maar te meer, hoe meer men klaagt. 3 Men blijv' eerbiedig God verbeiden en zwijg' de Heer ootmoedig stil; Hij zal ons naar Zijn raad geleiden, 't is goed en heilig, wat Hij wil. Vertrouw het aan Zijn wijsheid vrij, Hij weet, wat elk het nuttigst zij. 4 Treed vrolijk voort op 's Heren wegen en neem uw plicht getrouw in acht; 't wordt eind'lijk alles u ten zegen, wanneer gij biddend daarop wacht. Wie steeds gelovig op Hem ziet, begeeft, verlaat Hij eeuwig niet. Terug naar boven LIED 422: 1-3 (Gez. 216: 1, 2 en 9) 1 Heil'ge Jezus, mij ten leven, ter heiligmaking mij gegeven, hoe heerlijk zijt G' in heiligheid! Hemels voorbeeld, al de luister van Eng'lenheiligheid wordt duister bij 't licht van Uwe heiligheid. O Gij, zo onbesmet, Gij zijt mijn Hoofd en wet, heil'ge Jezus! O, heilig mij, dat ik als Gij in hart en wandel heilig zij! 2 s' Vaders wil was boven allen, o Jezus, steeds Uw welgevallen, Gij zweegt voor Hem op alles stil. Och, mocht all' mijn levensdagen, wat Hem behaagt, ook mij behagen, mijn wil zich voegen naar Zijn wil. Dat ik met al mijn lust in Zijne wil berust'. Hoor mijn zuchten! O, heilig mij, dat ik als Gij in alles onderworpen zij! 3 Heil'ge Jezus, vorm mijn leden, mijn krachten en begeerlijkheden, dat aan mij alles U gelijk', 't oog in 't zien, de voet in 't wand'len; dat in mijn denken, spreken, hand'len in alles Uwe beelt'nis blijk'! Hervorm vooral, volmaak mijn hart naar Uwe smaak, heil'ge Jezus! O, heilig mij, dat ik als Gij geheel volmaakt en heilig zij! Terug naar boven LIED 423: 1-4 (? wijze Lied 422) 1 Jezus komt om ons van lijden, van strijd en jamm'ren te bevrijden; Hij komt met macht en majesteit. In de dag van Zijn verschijnen verandert Hij de smart der Zijnen in eeuw'ge vreed' en heerlijkheid. Hij rijst, de Morgenster, Hij komt en is niet ver, Uw bevrijder! Juich, 's Heren volk! Gelijk een wolk verdwijnt uw smart voor hemelvreugd. 2 Ogenblikken van ons lijden! Wat zijt Gij bij 't volmaakt verblijden van aller eeuwen zaligheid! Zie de kroon dáár opgehangen! Streef rustig voort om 't pand 't ontvangen, door Gods genaad' u toebereid! Drukt smart of bang verdriet, 't vertraag' uw streven niet! Overwinnaars, nabij is 't loon van d' erekroon; haast rijst uw hallel tot Gods eer. 3 Hij, die Zich ten Leidsman stelde, uw lijden woog, uw tranen telde, Hij streed met onuitdoofb're moed. Hoe heeft Jezus niet gestreden, volhard in tranen en gebeden, hoe droeg Hij 't kruis, hoe vloot Zijn bloed. Maar 't oog Zijns vijand vond Hem in die bangste stond zonder vrezen, daar van omhoog in 't brekend oog de Midd'laarskroon Hem tegenblonk. 4 Zalig, als wij met Hem lijden! Eens zullen w' ons met Hem verblijden, en delen in Zijn heerschappij! Laat ons strijden, voor Hem leven en op Hem ziende voorwaarts streven. Zijn liefd' en Geest zijn ons nabij; Zijn hulp zendt Hij ons neêr, Zijn grote naam is: "Heer, onze Sterkte!" Wie Hem betrouwt en op Hem bouwt, wordt eens verwinnaar saam met Hem. Terug naar boven LIED 424: 1-3 (? wijze lied 422) 1 "Waakt, ontwaakt!" roept Sions wachter. "Gij maagden, spoedt u, blijft niet achter, zo gij de Bruidegom bemint; 't uur genaakt, dat Hij zal komen; zult gij in klein geloof nu schromen? Draagt zorg, dat Hij u waardig vindt! In bruidsgewaad gehuld, de lampen wel gevuld. vrolijk zingend, met blijde spoed Hem tegemoet, de Bruigom waardiglijk begroet." 2 Sion, hoor de wachters zingen! Kan iets uw blijdschap nog bedwingen, nu rust u wacht na zoveel strijd; nu uw Bruidegom en Koning u oproept uit uw aardse woning en Hij u tot Zijn feest geleidt? Zijn teder Heilandshart verlangt met liefdesmart naar uw komen ter bruiloftszaal, ten avondmaal, van alle leed en zwakheid vrij. 3 Eeuwig zij door dankb're tongen, o Levensvorst, Uw lof gezongen in Uwe stad, die, vast gebouwd, van Gods heerlijkheid omschenen, met poorten pronkt van eed'le stenen, met straten van het fijnste goud. Geen oor heeft ooit gehoord, geen oog ooit nagespoord, welk een rijkdom ons heeft bereid, in eeuwigheid, de liefd' en trouw van onze God. Terug naar boven LIED 425: 1-3 (Gez. 280: 1, 2 en 4) 1 'k Wil U, o God. mijn dank betalen, U prijzen in mijn avondlied; het zonlicht moge nederdalen, maar Gij, mijn Licht, begeeft mij niet. Gij woudt mij met Uw gunst omringen, meer dan een Vader zorgdet Gij; Gij, milde bron van zegeningen, zulk een ontfermer waart Gij mij! 2 Uw trouwe zorg zou mij bewaren, Uw hand heeft mij gevoed, geleid; Gij waart nabij in mijn bezwaren, nabij in elke moeilijkheid. Deez' avond roept mij, na mijn zorgen, tot rust voor lichaam en voor geest. Heb dank! Reeds in de vroege morgen zijt Gij mijn heil en hulp geweest. 3 Ik weet, aan wie ik mij vertrouwe, al wisselen ook dag en nacht. Ik ken de rots, waarop ik bouwe: hij feilt niet, die Uw heil verwacht. Eens, aan de avond van mijn leven, breng ik, van zorg en strijden moe, voor elke dag, hier mij gegeven, U hoger, reiner loflied toe. Terug naar boven LIED 426: 1 (? wijze lied 425) 1 O, lied’rijk God, stort ’s levens stromen Ook onder ons genadig uit; Alomme word’ Uw kracht vernomen, Door genen hinderpaal gestuit. Breek door, daal neêr, kom in ons midden, Geef leven aan ons stil gemoed; Gij hoort ons smeken en ons bidden: Kom, Heil’ge Geest, o kom met spoed. Terug naar boven LIED 427: 1-2 (? wijze lied 425; A. Vinet) 1 Neen, ‘k zal mij van Uw schand’ niet keren, Mij ergert niet Uw martelkrans, Volheerlijk aangezicht mijns Heeren, Wat smaad ook neev’le om Uw glans. Nooit heeft die glans zo uitgeblonken, En was op aard zo godd’lijk schoon, Als toen G’ in smaad en smart verzonken, Uw kruis droegt en Uw doornenkroon. 2 Immanuël, o zie mijn ogen Steeds op Uw hemels oog gericht. Opdat zij zich verzaden mogen Met stromen van Uw liefdelicht. Stort, stort Uw leven uit in ’t mijne: Uw hart vloei’ over in mijn hart; Dat alles uit dit hart verdwijne, Wat, als onheilig, U steeds smart. Terug naar boven LIED 428: 1-5 (? wijze lied 425; J.d.L.) 1 Gij goot, o Jezus, in genade Den “vroege” regen op ons neêr; Ach, wanneer drenkt ons ook de “spade”? Wij smachten naar zijn laaf’nis, Heer. Giet op ons uitgedroogd gebeente Opnieuw Uw hemelstromen neêr! Geef aan Uw kwijnende gemeente Des Geestes bruidssieraden weer! 2 Waar is de liefde van Uw kind’ren, Die zich in één bedoelen toont, Die geen verschillen kunnen hind’ren, Omdat één Geest in allen woont? Zie, hoe zij boos elkaâr verteren, Verdeeld in tweedracht, twist en strijd; Een ieder zoekt zichzelf te eren, Wijl hij zijns broeders eer benijdt. 3 Wij hebben d’ ondertrouw vergeten, Toen G’ U met ons verbonden hadt; En hebben ’t bruidskleed afgereten, Op overspelig tooisel prat. Wij hebben hart en hand geschonken Aan d’ afgoôn van dit wereldrijk; Zo zijn wij in de kolk veroznken En liggen neêr in modd’rig slijk. 4 Gij roept ons, Heer, wij keren weder, De schaamte pijnigt ons gemoed; Zie in ontferming op ons neder, En was ons in UW offerbloed. Wij zien met schand’ ons overladen: Wij walgen van ons zelven, Heer; Geef, geef haar hemelsbruidssieraden Aan Uw gemeent’, o Jezus, weêr! 5 Maar boven al – hoe diep ’t U griefde, Dat wij zo trouwloos zijn geweest, Wij bidden om den tooi der liefde, Die beste gave van Uw Geest. Geef profetie, geef kennis, talen, Maar bovenal de liefd’, o Heer! Dan zal ons aangezicht weer stralen Van hemelblijdschap als weleer. Terug naar boven LIED 429: 1-3 (? wijze lied 425; Gez. 52: 1, 2 en 5) 1 Komt, knielen wij voor Jezus samen met vrolijk uitzicht op ons lot! Het is volbracht, volbracht, ja, amen, het is voor ons volbracht bij God. Het grote werk, dat Hij aanvaardde, al d' eeuwen door met smart verwacht, Dat is volbracht, juich hemel, aarde! Juicht, zondaars! 't Is voor u volbracht. 2 Gij Jezus, hebt de last gedragen, die zond' en schuld te dragen gaf; God zag Uw werk met welbehagen en wendt van ons Zijn straffen af. Wij schuldig, snood van God verdreven, wij bleven ver van Eden staan, maar 't kruis werd ons de boom van 't leven, die wees Uw Vader Zelf ons aan. 3 Wij willen need'rig Gode leven, U volgen, waar Gij ons geleidt. Ons U geheel ten offer geven met nooit volbrachte dankbaarheid. Getrouwe Leidsman, sla ons gade. Voleinder, laat door Uwe kracht het heerlijk werk van Gods genade in ons ook eenmaal zijn volbracht. Terug naar boven LIED 430: 1 (? wijze lied 425) 1 Heer Jezus, daal nu met Uw zegen op dit verbonden mensenpaar. Wil door Uw liefde hen bereiden, zichzelf te off'ren voor elkaar. Wil met Uw licht hen steeds geleiden, waarheen hun levensweg ook gaat; Heer Jezus, wees te allen tijde hun Herder, Troost en Toeverlaat. Terug naar boven LIED 431: 1-4 (? wijze Gez. 168) 1 Jezus, Gij mijn toeverlaat, Gij, mijn Herder in dit leven, Gij, mijn Helper, Steun en Raad, 'k wil m' aan U gans overgeven. Onder Uwe hoede, Heer, leg ik veilig mij ter neêr. 2 Toen ik zonder U, o Heer, zonder hoop door 't leven dwaalde, zocht Gij mij, Gij bracht mij weêr. 't Was Uw licht, dat mij bestraalde. Zonder U, waar zou ik heen? Gij geeft rust mij, Gij alleen. 3 Gij, die nog geen vrede kent, onder 's levens last gebogen, nog geen rust kent maar ellend', Jezus wil uw tranen drogen. Kom tot Jezus, Hij maakt vrij van der zonde heerschappij. 4 O, mijn vrienden, komt tot Hem, Hij wil alles voor u wezen; laat u raden, hoort Zijn stem, met Hem hebt gij niets te vrezen. Wilt toch zo niet verder gaan, Jezus biedt verlossing aan. Terug naar boven LIED 431a: 1-4 1 Jezus leeft en wij met Hem: dood, waar uw schrik gebleven? Jezus leeft en Zijne stem roept ook ons eens weer tot leven, zal ons eens met eer bekleên: dit is onze troost alleen! 2 Jezus leeft: Hem is de macht Over 't gans heelal gegeven en wij zullen door Zijn kracht Hem gelijken, eeuwig leven. Zou Gods trouw ooit wank'len? Neen, dit is onze troost alleen! 3 Jezus leeft, dit is gewis: waar ons pad ook heen moog' leiden, zelfs geen macht der duisternis, niets kan ons van Jezus scheiden. 't Steunen op Zijn mogendheên: dit is onze troost alleen! 4 Jezus leeft, nu is de dood ons een ingang tot het leven. Welk een rust in stervensnood zal dit Woord ons harte geven. Gij, 0 Heiland, Gij alleen, Gij zijt onze troost alleen! Terug naar boven LIED 432: 1-3 (? wijze lied 431) 1 't Oude jaar is heengegaan, de kring des tijds verslonden; vriend, hoe is het u gegaan, leeft gij nog in d' oude zonden? Of zijt gij door Jezus' bloed reeds vernieuwd in uw gemoed? 2 Jaren snellen immer voort, Jezus blijft nog altijd noden; hebt gij reeds Zijn stem gehoord, Hem uw harte aangeboden? Haast u dan, eer 't is te laat; ook uw levensjaar vergaat. 3 Hij, wiens hart zich toebereidt, dankt God voor de vlucht der jaren, daar hij steeds de Heer verbeidt, Die Zijn volk straks zal vergaren. 't Jubeljaar komt dichterbij: prijs de Heer! Dan zijn wij vrij. Terug naar boven LIED 433: 1-3 (? wijze lied 302; C.A.v.S.) 1 Komt, dienaars van den Heer, Vermeld uws Konings eer, Roemt Zijne daân; Wat Hij, tot hulp gereed, Voor uwe redding deed; Hoe Hij, met hen gebaan, Voor zondaars leed. KOOR: Vertoont nu in uw daden ’t Beeld van Jezus, Uwen Heer; Laat zien, dat Zijn genade Waard is alle eer! 2 Bant dankbaar vrees en zorg; Is niet Zijn kruis ons borg Van liefde’ s trouw? Zwak zijn w’ als Zijn gemeent’, Maar Hij is ’t hoekgesteent’, Dat aan den ganse bouw Zijn vastheid leent. KOOR 3 Der heem’len eng’lenkoor Gaat in zijnlofzang voor, Verheft Zijn daân. Roemt, prijst dan ’s Vaders Zoon Met vrolijk dankbetoon, Tot wij verheerlijkt staan Voor Zijnen troon. KOOR Terug naar boven LIED 434: 1 (? wijze lied 379) 1 O, Heil’ge Geest, kom haast, breek door: Dat elke ziel het ruisen hoor’ Van Uwe zegenstromen! O, werk in ieder dor gemoed, Dat naar U smacht, den nieuwen moed, Om weer tot God te komen. Leer allen, die van verre staan, Vrijmoedig tot den Vader gaan Met ’t hoogste zielsverlangen. De tijd is dáár, de toekomst naakt, Dat alles, wat naar ’t leven haakt, Het erfdeel zal ontvangen. Terug naar boven LIED 435: 1-2 (? wijze lied 379; Psalm 36: 2 en 3) 1 Uw goedheid. Heer, is hemelhoog, Uw waarheid tot de wolkenboog. Uw' recht is als Gods bergen, Uw oordeel grond'loos. Gij behoedt en zegent mens en beest en doet Uw hulp nooit vrucht'loos vergen. Hoe groot is Uw goedgunstigheid! Hoe zijn Uw vleug'len uitgebreid! Hier wordt de rust geschonken; hier 't vette van Uw huis gesmaakt; een volle beek van wellust maakt hier elk in liefde dronken. 2 Bij U, Heer, is de levensbron; Uw licht doet, klaarder dan de zon, ons 't heuglijk licht aanschouwen. Wees, die U kennen, mild en goed, en toon d' oprechten van gemoed Uw recht, waar z' op vertrouwen. Dat mij nooit trotse voet vertrapp', noch boze hand in ballingschap ellendig om doen zwerven! Daar zijn de werkers van het kwaad gevallen in een jammerstaat, waarin zij hulp'loos sterven. Terug naar boven LIED 436: 1-3 (Gez. 165: 1-3) 1 Ontwaak, gij, die slaapt, en sta op uit de doôn en Christus zal over u lichten! Zo wekt u, zo dringt u als Redder, Gods Zoon, eer Hij u als Rechter komt richten. Ontwaak en sta op! Het gevaar is zo groot: wie kiest, o verdwaasde, voor 't leven de dood? 2 Ontwaak, gij die slaapt in de zonde, met spoed! De nacht is zo lang reeds verdwenen; het licht der genade, met blijdschap begroet, heeft d' aarde reeds eeuwen beschenen; en groots is uw roeping en heilig uw taak en d' uren zijn weinig, ontwaak dan, ontwaak! 3 Sta op uit de doden, o zondaar, en leef! Dat Christus ook over u lichte! Sta op uit de doden, o zondaar, of beef voor God en het jongste gerichte! Nog wekt u de Heiland en nog is er raad; sta op uit de doden! 't Is spoedig te laat! Terug naar boven LIED 437: 1-4 (Gez. 241: 1, 2, 3 en 7) 1 Hoe zacht zien wij de vromen de dood hier zonder schromen blijmoedig tegen gaan! Waar al de vreugd van 't leven de zondaar moet begeven, daar vangt de vreugd des Christens aan. 2 De dood verbreekt zijn banden. Hij heft zijn dankb're handen tot God, zijn steun en hoop, Die hem geen troost laat derven, maar vreugdevol leert sterven na ene welvolbrachte loop. 3 Zijn kalm, gerust geweten wordt niet vaneen gereten door bange vrees voor straf; het licht van Gods genade komt zijne nacht te stade en glanst hem voor tot over 't graf. 4 Leer mij, o God, hier streven naar dat recht Christ'lijk leven, dat zulk een eind verwerft, opdat ik na dit zwerven ook eenmaal moge sterven, zoals de ware Christen sterft. Terug naar boven LIED 438: 1-6 1 't Was nacht in Bethl'hems dreven, een schone, stille nacht. En trouwe herders bleven bij hunne kudd' op wacht. En trouwe herders bleven bij hunne kudd' op wacht. 2 Zij hoopten saam, de vromen, zij wachtten immer voort, of Jacobs ster zou komen naar 't oud profetisch woord. of Jacobs ster zou komen naar 't oud profetisch woord. 3 En ja, juist in die stonde, in deze zelfde nacht werd hun door eng'lenmonden het blijde nieuws gebracht. werd hun door eng'lenmonden het blijde nieuws gebracht. 4 De Heiland is gekomen in Bethl'hems kleine stal, Die voor miljoenen vromen een Herder wezen zal. Die voor miljoenen vromen een Herder wezen zal. 5 Want d' allerbeste Herder, die toen op aard' verscheen, voert Zijne schaapjes verder dan herders hier beneên. voert Zijne schaapjes verder dan herders hier beneên. 6 Hij wil Zijn kudde leiden, zij 't ook door leed of kruis, naar d' eeuwig groene weiden van 't hemels Vaderhuis. naar d' eeuwig groene weiden van 't hemels Vaderhuis. Terug naar boven LIED 439: 1-3 1 Ik wil mij gaan vertroosten in Jesu lijden groot. Al heeft 't gestaan ten boosten, het kan nog worden goed. Al om mijn zondig leven hen ik met druk bevaân; dat wil ik gaan begeven: O Jesu, zie mij aan! 2 De tijd heb ik verloren, die Gij mij hebt verleend. Naar U wild' ik niet horen, in zonden was 'k versteend. Zeer traag ben ik tot deugden, al heb ik goed vermaan; oorsprong der eeuw 'ge vreugden, o Jesu, zie mij aan! 3 Al hen ik vol van zonden, wil mijns gedachtig zijn. Uw deugd is zonder gronden, de schulden zijn al mijn! Ik ken 't, al is 't zeer spade, en wil mij niet versmaân, U smeek ik om genade: O Jesu, zie mij aan! Terug naar boven LIED 440: 1-5 (Gez. 217: 1, 2, 4, 5 en 7) 1 Komt, laat ons voortgaan, kind'ren, want d' avond is nabij; het stilstaan kan licht hind'ren in deze woestenij. Komt, sterkt opnieuw de moed! De wandelstaf geheven om hemelwaarts te streven; zo wordt het einde goed. 2 Zij zal ons niet berouwen, de keus van 't smalle pad; wij kennen de Getrouwe, Die ons heeft liefgehad. Vest al uw hoop op Hem! Dat ieder 't aangezichte ginds naar de Godsstad richtte; daar ligt Jeruzalem! 3 Komt, broeders, voortgestreden! Een Gids gaat aan uw zij, Die, wank'len soms uw schreden, staat met Zijn hulp nabij. Ziet, 't zonlicht schenkt ons moed, alsof de zoete blikken eens vaders ons verkwikken; voorwaar, wij hebben 't goed! 4 Wij reizen met elkander, wij wand'len hand aan hand; d' een zij tot troost de ander; op weg naar 't vaderland, zijn wij als broed'ren één. Geen strijd om beuzelingen, daar Eng'len ons omringen en zweven voor ons heen! 5 Treedt moedig voorwaarts, kind'ren! De reis kort op naar 't graf; wij zien de afstand mind'ren, ras valt ons 't reiskleed af; nog slechts wat meerder moed! Wat rustiger en blijer, van aardse banden vrijer, gestreefd naar 't eeuwig goed! Terug naar boven LIED 441: 1-5 1 Heer, ik geef mijn hart aan U, maak het rein van zonde nu! Was het in Uw dierbaar bloed, woon Gij Zelf in mijn gemoed. KOOR: Heer, 'k wil U niet laten gaan; 'k weet, Gij neemt mijn smeken aan! Reinig, reinig mijn gemoed In Uw kostbaar, dierbaar bloed! Jezus, Jezus, Jezus! Maak mijn harte rein! 2 Maak mij nu van zonde vrij, daal nu met Uw geest in mij; neem uit mij der zonde lust: in U is volkomen rust. KOOR 3 Wat niet is naar Uwe wil, woorden en gedachten, daân, neem het gans uit mij, o Heer! Opdat 'k rein voor U mag staan! KOOR 4 Maak mij, Heer, U meer gelijk, heilig mij en maak mij rein; geef Uw liefde mij in 't hart, dat 'k een beeld van U mag zijn. KOOR 5 Laat niets van de zonde in mij; neem uit mij des vlezes lust, opdat 'k hier, door U gans vrij, reeds geniet des hemels rust. KOOR