Johan de Heer lied 200 t/m 400 Zangbundel ten dienste van huisgezin en samenkomsten 833 liederen en koren geschikt voor orgel, piano of gemengd koor Driebergen, voorjaar 1955 LIED 200: 1-4 1 O, welk een macht heeft Uwe liefde, door Jezus mij geopenbaard, die Hij hoe snood men Hem ook griefde, aan haat 'ren zelfs niet heeft gespaard. In plaats van aan mijzelf te denken, wil 'k U geheel mijn leven schenken. 2 Hoe wordt mijn wil door U bewogen! Ja, zo verlangt Uw hart naar mij, dat Gij mij trekt van uit de Hoge, opdat ik gans Uw eigen zij. Wat heerlijk lot is mij beschoren, Uw liefde heeft mij uitverkoren. 3 O Jezus. breng m' Uw naam te binnen, ja, schrijf hem diep in mijne ziel: Uw naam, zo waard om te beminnen, Uw naam, waarvoor ik nederkniel. In woord en werk en gans mijn wezen, Zij, Heiland, slechts Uw naam geprezen. 4 ‘k Moet U ten eigendom verkiezen, want buiten U, Heer, is er geen; 'k wil niet in 't schepsel mij verliezen, bij U is rust, bij U alleen. Bij U is rust, bij U verblijden. Aan U wil ook mijn hart zich wijden. Terug naar boven LIED 201: 1-4 1 Wij geven het niet over voor geld of eer of goed, dat licht op onze paden. die lamp voor onze voet; wij laten ons niet nemen dat heerlijk Woord van God; die kostelijke Bijbel rooft ons geen tijd of lot. 2 De staf is 't voor de grijsaard, de gids voor onze jeugd, een zon, die met haar stralen ons jong gemoed verheugt: een sterk en machtig wapen, in strijd met zonde en lust; en in de stervensure een peluwe der rust. 3 't Is 't eigen Woord des Heeren, dat van genaad' ons spreekt, dat als een sterke hamer de hardste harten breekt; dat als een zachte balsem 't gewond gemoed geneest. 't Is 't zaad der weêrgeboorte, dat strooit de Heil'ge Geest. 4 O, schrijf 't in onze harten Uw heilig Woord, o Heer! Dan vrezen wij geen satan, geen dood of oordeel meer: want bergen zullen wijken, de wereld zal vergaan, maar 't Woord, het Woord des Heeren, zal eeuwiglijk bestaan. Terug naar boven LIED 202: 1-4 1 Wij geven het niet over Voor geld of eer of goed, Dat licht op onze paden, Die lamp voro onze voet; Wij laten ons niet nemen, Dat heerlijk Woord van God; Die kostelijke bijbel Rooft ons geen tijd of lot. 2 De staf is ‘t voor den grijsaard, De gids voor onze jeugd, Een zon, die met haar stralen, Ons jong gemoed verheugt; Een sterk en machtig wapen In strijd met zonde-en lust; En in de stervensure Een peluwe der rust. 3 ’t Is ’t eigen Woord des Heeren, Dat van genaad’ ons spreekt Dat als een sterke hamer, De hardste harten breekt; Dat als een zachte balsem ’t Gewond gemoed geneest; ’t Is ’t zaad der weêrgeboorte, Dat strooit de Heil’ge Geest. 4 O, Schrijf ’t in onze harten, Uw heilig Woord, o Heer! Dan vrezen wij geen satan, Geen dood of oordeel meer; Want bergen zullen wijken, De wereld zal vergaan; Maar ’t Woord, het Woord des Heeren, Zal eeuwiglijk bestaan. Terug naar boven LIED 203: 1-4 (wijze Lied 202) 1 Mijn Jezus, ik min U, ik weet, Gij zijt mijn, En ik wil voor eeuwig de Uwe ook zijn! Mijn dierb’re Verlosser, mijn kracht is in U! Als ‘k ooit U beminde, dan is het, Heiland, nu. 2 Ik min U, want Gij, Heer, Hebt ’t eerst mij bemind, En leedt ook voor mij eens, Uw afgedwaald kind; Gij droegt, ook voor mij, eens die doornen, zo ruw; Als ‘k ooit U bemind, dan is het, Heiland, nu. 3 Ik wil U steeds minnen, in leven en dood, En prijzen, o Heiland, uw liefde, zo groot! In ’t stervensuur, Heer, is mijn kreet nog tot U; Als ‘k ooit U beminde, dan is het, Heiland, nu. 4 En eenmaal daarboven, dan juich ik altijd En zal U, Heer, prijzen in alle eeuwigheid; ‘k Zal zingen, als ‘k daar eens een kroon ontvang van U: Als ‘k ooit U beminde, dan is het, Heiland, nu. Terug naar boven LIED 204: 1-4 1 Nog is er plaats, het feest in ’s Koningszaal Is toebereid; ook u wacht Zijn onthaal. Hoort nu, hoort nu, nog is er plaats voor u. 2 De bruiloftszaal stroomt voller met elk uur, Nog is er plaats, maar tijd is kort van duur. Hoort nu, hoort nu, Nog is er plaats voor u. 3 Nog is er plaats, nog is de toegang vrij, En nodigt u uw Koning: “Kom tot Mij” Hoort nu, hoort nu, Nog is er plaats voor u. 4 O kom, kom nu, opdat niet eens de Heer Tot u ook zegt: “Voor u geen plaatse meer!” Vrees’lijk vonnis, voor u geen plaats, te laat. Terug naar boven LIED 204A: 1-9 (wijze lied 204) 1 Nog is er plaats, de feestzaal is bereid, Zie, d’ eng’len noden u tot heerlijkheid KOOR Plaats, plaats, nog plaats, Nog is er plaats voor u! 2 De dag verdwijnt, de zon daalt haastig neêr. De schaduw groeit, het licht schijnt straks niet meer. KOOR 3 Zie, ’t feest brengt reeds de gasten bij elkaar; Ga door de poort, de Bruigom wacht u daar. KOOR 4 De zaal stroomt vol, ja voller wordt zij nu! Maak haast, maak haast, er is nog plaats voor u! KOOR 5 Nog is er plaats, steeds open staat de poort; De noding tot het feest gaat nog steeds voort! KOOR 6 Eng’len staan daar; met vreugde roepen zij: “Hoor naar het woord van Jezus: “Kom tot Mij!” KOOR 7 Zij wenken voort; hun noden houdt steeds aan; Toef langer niet, gij kunt nu binnen gaan! KOOR 8 Vriend’lijk en luid klinkt nu hun roepstem weêr: “O, kom nu, kom! En plaats u bij den Heer!” KOOR 9 Kom, eer de nacht de poorten sluiten gaat: De stem, die nu nog roept, klinkt dan: “Te laat!” KOOR: “Geen plaat, geen plaats! Voor u geen plaats, Te laat!” Terug naar boven LIED 205: 1-4 1 Rijst op, rijst op voor Jezus, gij helden van het kruis! Verhoogt Zijn krijgsbanieren te midden van 't gedruis. Door strijd tot d'overwinning leidt Jezus keer op keer, tot ied're vijand valle voor Zijne voeten neer. 2 Rijst op, rijst op voor Jezus, nu 't krijgsgeschal gehoord! Begeeft u in het strijdperk! Ziet, Jezus leidt u voort. Gij strijders, zijt dan moedig, weerstaat de boze macht; hij kan niet overwinnen, want Jezus geeft u kracht. 3 Rijst op, rijst op voor Jezus, steun op Zijn kracht alleen: uw eigen arm is macht'loos, hoe groot uw kracht ook scheen. Doet aan Gods wapenrusting en waakt en bidt en strijdt; roept plicht u in gevaren, gehoorzaamt t' allen tijd. 4 Rijst op, rijst op voor Jezus, de strijd is kort van duur; na al het krijgsgekletter komt 't overwinningsuur. Aan hen, die overwinnen, geeft Hij de zegekroon; zij zullen met Hem heersen voor eeuwig in Zijn troon. N.B. Dit lied kan ook gezongen worden op de melodie van lied 206 met refrein: KOOR: Rijst op voor Jezus, belijdt Zijn naam steeds fier: straks komt de nacht, en ‘t mensdom smacht naar Jezus', naar Jezus' kruisbanier Terug naar boven LIED 206: 1-4 1 Komt, maaiers, 't is nu oogsttijd, ziet aarz'lend niet in 't rond: de tijdstroom kent geen rusten en haast naar d' avondstond. Al zijn de maaiers weinig, de Heer zorgt voor Zijn zaak. Hij roept u slechts als knechten, elk tot zijn eigen taak. KOOR: Waak op, gij christen, wees in uw Heer verblijd! De wereld lijdt, koop uit uw tijd; voor Jezus, voor Jezus is de strijd! 2 Wacht niet tot and'ren komen, maar vat de sikkel aan. En bindt tot volle schoven het rijpend goudgeel graan. De Meester roept! Welaan dan, u aan Zijn dienst gewijd, met d' u betrouwde gaven gewoekerd, nog is 't tijd. 3 Rept, maaiers, dan de handen: hoe klein gij zijt in tal, gelooft, dat God u sterke en nooit begeven zal. Hij is de Heer des oogstes. Het geldt Zijn schat en eer; daarom, vreest niet, verblijdt U! U sterkt der heren Heer. 4 Zijn liefd' in Christus dring' u tot werken zonder rust, ziend' op de eeuw'ge vreugde, die wacht aan gindse kust. 't Is hier een tijd van zwoegen, van droefenis en pijn: doch straks zult gij bij Jezus voor eeuwig zalig zijn. Terug naar boven LIED 207: 1-3 1 Leg heel je hart bij Jezus neer, zo luidt de oproep van God. Vraag Hem om hulp, bij wat je doet. Liefde dat is Zijn gebod. KOOR: Vermoeide ziel, vertrouw op God, Leg al je zorg bij de Heer. Hoe zwaar ook je kruis, hoe dreigend je lot, je Heiland verlaat je niet meer! Vermoeide ziel, vertrouw op God, Jezus blijft altijd je Heer!! 2 Vertrouw op Hem, die 't al regeert, 't Uitspansel dat Hij eens schiep. Bidt, dat je hart zich tot Hem keert, hoe ook je leven verliep. 3 Vertrouw op Hem! Zijn wakend oog ziet heel je levensweg toe. Hij, die verlost, Hij houdt je hoog, is al het zorgen nooit moe! Terug naar boven LIED 208: 1-3 1 Er klinkt een lied van hemelglorie; lied van Goddelijke klank. Het is een lied vol vreugd' en harmonie, 't is een lied vol lof en dank! KOOR: In mijn hart weergalmt een melodie. een mooie melodie, met warme harmonie. 't Is een melodie vol hemelklank; een melodie vol liefd' en dank!! 2 Kom laat die melodie maar klinken, klinken voor de Heer die leeft. Hij is de Bron waar 'k uit mag drinken, Bron, Die levend water geeft! KOOR 3 Ik zou wel eeuwig willen zingen met engelen in koor, want wij zijn straks de hemelingen. Daar gaf Hij Zijn leven voor! KOOR Terug naar boven LIED 209: 1-3 1 Diep in mijn hart voel ik blijdschap, blijdschap om Jezus, mijn Heer; prijs ik de naam van mijn Heiland, zing ik een lied tot Zijn eer! Refr. Waarom zong ik over Jezus? Is Hij zo dierbaar voor mij? Omdat Hij mij ook wil redden! Stervend maakt Hij mij vrij. 2 Hij is het Woord en het Leven! Wie tot hem bidt, neemt Hij aan, Hij wil je zonden vergeven, wat je ook ooit hebt misdaan! 3 Kracht van genade, mijn Heiland, heilstroom uit hemelse bron, die nooit het werk heeft begeven, dat Hij aan mij ooit begon! Terug naar boven LIED 210: 1- 3 1 Kom tot uw Heiland, toef langer niet. Kom nu tot Hem, Die redding u biedt, die ook voor u de hemel verliet. Hoor naar Zijn roepstem kom! KOOR: Heerlijk, heerlijk klinkt de vreugdetoon van de zaal'gen, juichend bij Gods Zoon; als zij vergaad'ren rondom de troon, daar waar de eng'len staan. 2 "Laat kind'ren komen", zo klonk Zijn stem. Spring op van vreugd, verblijd u in Hem; o, luister naar die lief'lijke stem: toef langer niet, maar kom! KOOR 3 Wil toch bedenken: Hij is nabij: volg dan Zijn stem, ook u maakt Hij vrij. Luister, Hij spreekt tot U en tot mij: "Komt tot Mij, zondaars, komt!" KOOR Terug naar boven LIED 211: 1-3 1 U geldt de zaak, Uw roem en eer de zaak waarvoor wij staan; en daarom strijden wij te meer, steeds door U voorgegaan. Maar wensen wij de oogst zeer groot, dan moeten wij gans in de dood. Ziet maar op 't land naar 't tarwegraan; het sterft, om daarna op te staan; door onze dood wordt d' oogst van zielen groot. 2 Uw voorbeeld, Heiland, spoor' ons aan. Door lijden tot de troon; dit is de weg, door U gegaan: geen kruis, dan ook geen kroon. Welaan dan, broeders, in 't geloof, houdt hart en oor voor wereld doof; weerstaat des vleeses lust en macht; o sterft! Uw Heer en Heiland wacht! En door uw dood wordt d' oogst van zielen groot. 3 Hij Zelf, het ware tarwegraan, ging voor ons in het graf: verheerlijkt is Hij opgestaan tot Die, Die Hem ons gaf. Komt, broeders, wordt dan Hem gelijk. Wint zielen voor Zijn koninkrijk; uw eigen leven telt niet meer, vraagt naar Gods wil, naar Jezus' eer; en door uw dood wordt d' oogst van zielen groot. Terug naar boven LIED 211A: 1-3 (wijze lied 211) 1 Het geldt Uw zaak, Uw roem, Uw eer, de zaak, waarvoor wij staan. En juist omdat z' Uw zaak is, Heer, kan zij niet ondergaan. Toch weten wij, het tarwegraan kan niet gerijpt in 't zonlicht staan, tenzij het eerst gestorven zij, van d' eerste dorre windsels vrij; door sterven vrij. van d' eerste windsels vrij. 2 Gij zelf, Heer Jezus, Heer en Hoofd, won door het kruis de kroon, en voert ook ieder, die gelooft, langs d' eigen weg ten troon. Welaan! Ook ons een deel bereid aan lijden en aan heerlijkheid; geleid ons door der graven schoot, naar 't eeuwig, zalig morgenrood. Naar 't morgenrood, naar 't eeuwig morgenrood. 3 Zelf stierf G' eens als het tarwegraan en zonk voor ons in 't graf: herschepend zijt Gij opgestaan, en wierp ons doodskleed af. Zend boden, Heer! In ieder land: Uw Naam weerklink van strand tot strand, Uw naam vol heil en zaligheid; ook zijn wij tot uw dienst bereid, in kamp en strijd, kom haast in heerlijkheid! Terug naar boven LIED 212: 1-3 (wijze lied 211) 1 Al rolt de zee, al loeit de wind in t holle van de nacht, 't geloof weet, waar het hulpe vindt, van Wie het bijstand wacht. Al licht geen maan, al blinkt geen ster, de trouwe Helper is nooit ver. Wij zijn in 't worst'len nooit alleen, Hij leidt ons eenmaal huiswaarts heen, ja huiswaarts heen. Hij leidt ons huiswaarts heen. 2 Zo dreigend hoog klimt nooit de nood, of sterker is Gods hand; bij Hem is uitkomst in de dood, Hij doet Zijn Woord gestand. Al woedt d' orkaan ook nog zo fel, met Jezus is ons alles wel: waar 't, dat nooit zon ons pad bescheen, God leidt ons zeker huiswaarts heen, ja, huiswaarts heen, ons zeker huiswaarts heen. 3 Wie sidd're en beev' als zonder hoop, Gods kind'ren vrezen niet; Zij weten wie der waat'ren loop, der stormen kracht gebiedt. Licht al geen maan en blinkt geen ster, nooit is hun trouwe Helper ver; nooit zijn in 't worst'len zij alleen, Hij leidt hen eenmaal huiswaarts heen, ja huiswaarts heen, Hij leidt hen huiswaarts heen. Terug naar boven LIED 213: 1-3 1 't Scheepke onder Jezus' hoede, met de kruisvlag hoog in top, neemt als arke der verlossing allen, die in nood zijn, op. KOOR: Al staat de zee ook hol en hoog En zweept de storm ons voort, wij hebben 's Vaders Zoon aan boord en 't veilig strand voor oog. 2 Zonne, bied dat scheepj' uw glanzen, koeltjes, stuwt het zacht vooruit; golven, steunt gebed en psalmgzang niet uw zilv'ren maatgeluid. KOOR 3 Arme zondaar, zie de kruisvlag wapp'rend langs de oceaan. Weet, de Heer is in het scheepje. Kom, neem uw verlossing aan! KOOR: "Dies rijst een lied tot God omhoog, ruist vol een dankakkoord. Wij hebben 's Vaders zoon aan boord en 't veilig strand voor oog". Terug naar boven LIED 214: 1-5 1 Reeds lang verwacht Uw bruid, o Heer, de dag van Uw verschijnen. Daarnaar verlangt zij; ach, wanneer zal al haar leed verdwijnen? Door Uwer toekomst zaligheid, wanneer komt die verkwikkingstijd? KOOR: Kom haast'lijk, Here Jezus! Kom haast'lijk, Here Jezus! 2 Wel zijt Gij reeds te allen stond in Uwer jong'ren midden: Uw vreugdegroet komt uit Uw mond en Gij verhoort hun bidden. Maar Heer, wij zijn niet gans voldaan; wij blikten graag U zelve aan. KOOR 3 Ons grieft en smart der haat'ren spot, die Uwe naam versmaden, die U, o wonderbare God, verlooch'nen en verraden. Kom, toon de volken wijd en zijd Uw rijk en Uwe heerlijkheid! KOOR 4 O laat ons waken, laat en vroeg; laat elk zijn lamp bereiden, zodat hij olie heeft genoeg; laat niets van U ons scheiden, opdat eens bij de blijde schal "De Bruigom komt!" een echo vall'. KOOR 5 Zo staan wij in Uw bruidskleed schoon, en wachten met verlangen, op U, Die ons voor Uwe troon ter bruiloft wil ontvangen; en vrolijk zien wij opwaarts, Heer, en 't hart roept luider telkens meer. KOOR Terug naar boven LIED 215: 1-4 1 Mijn Heiland heeft Zijn bloed geplengd voor zondaars, snood als wij, en met dat dierbaar bloed besprengd, zijn wij van zonden vrij! KOOR: Dies juicht mijn hart en klinkt mijn lied: "Mijn Heiland stierf voor mij. Mijn Jezus maakt mij door Zijn bloed van zonden rein en vrij". 2 Nog heeft, o Heer, Uw kostbaar bloed De zelfde waarde en kracht; nog wordt er elk onrein gemoed, tot reinheid door gebracht! KOOR 3 Die op U bouwt, in U gelooft, Zijn oog zal eens U zien. Door niets wordt hem het heil ontroofd, dat Gij hem aan zult biên! KOOR 4 O, neem mijn hart, het is onrein en was het in Uw bloed. Was Gij dan in mij, maak mij klein, ja, heilig mijn gemoed! KOOR Terug naar boven LIED 216: 1-4 1 Ik zag Hem hangen aan het kruis in doodsstrijd en in bloed. Toch keek Hij liefdevol naar mij; zo schonk Hij mij nog moed! KOOR: Hij stierf uit liefde voor de mens, zo stierf Hij ook voor mij en al wat zondig aan mij is, verbloedt Hij, ook voor mij! 2 Tot aan mijn laatste zucht zie ik dat kruishout voor mij staan. Hij, Die mijn last teneinde droeg, heeft Zelf nooit iets misdaan! 3 Mijn hart klaagt mijne zonden aan en wanhoop snoert mijn keel. Ik zag Zijn bloed om mijnentwil; mijn God, wat is dát veel! 4 Zijn ogen spraken liefdetaal: "Ik reken jou niets aan" "Mijn bloed is voor jouw schuld de prijs, Ik sterf voor jouw bestaan"! Terug naar boven LIED 217: 1-4 1 Koning van hemel, zee en aard', nimmer het luist' ren moe, U hebt Uw leven niet gespaard, stond zelfs de kruisdood toe. KOOR: Laat mij het nooit vergeten, Heer, Uw lijden gaf mij 't leven weer, Uw liefde is zó groot voor mij; maakt mij voor eeuwig vrij. 2 Koning, Die diep vernederd is, van alle glans ontdaan, van alle hulp verstoken is, tot in het graf gegaan. 3 Dankbaar voor al Uw liefd' en trouw, wil ik U dienen Heer, brengen mijn gaven vol berouw, maar 't zijn slechts schulden Heer! 4 Als ik probeer mijn eigen last zelf eens te dragen, Heer, zegt U en houdt mijn handen vast: "Leg dat maar bij Mij neer!" Terug naar boven LIED 218: 1-3 1 Wij gaan voorwaats, roemend in des Heilands kracht, Zijn banier bevrijdt ons van des satans macht. Hoe de wereld ons bespot of ook belacht, Wij gaan voort tot zegepraal. KOOR: Heft nu aan! Heft nu aan! ’t Jubelkoor, Hij gaat voor. Jezus’ bloed Geeft steeds moed, Altijd strijdend voort te gaan. 2 Wij gaan voorwaats, tot de Heiland wederkeert En deez’ aarde in gerechtigheid regeert; Tot al ’t schepsel onzen Koning eeuwig eert, Wij gaan voort tot zegepraal. KOOR 3 Wij gaan voorwaats, en wij winnen voet voor voet Op den vijand door de kracht van Jezus’ bloed. Komt, gij zondaars, sluit u aan bij dezen stoet, Wij gaan voort tot zegepraal. KOOR Terug naar boven LIED 219: 1-4 1 Spreek mij van Jezus, mijn Heiland, 'k luister zo graag naar Zijn woord; zing mij het lied der verlossing, nimmer werd schoner gehoord. Zeg mij, hoe juub'lende koren zongen verblijd in den nacht, toen Hij voor ons werd geboren, Die ons het heil heeft gebracht. (bis) 2 Zeg mij, hoe Jezus, mijn Heiland, honger verduurd heeft en pijn; hoe de verzoeker Hem kwelde in de verlaten woestijn. Laat van Zijn liefde mij horen, spreek van Zijn lijden voor mij. Hij was veracht en verworpen, arm en verlaten voor mij. (bis) 3 Spreek van het kruishout der schande, waar Hij Zijn leven eens gaf; hoe in triomf en in glorie Jezus verrees uit het graf. Groot was Zijn liefde voor zondaars, wie heeft ons ooit zo bemind? Spreek mij dan meer van mijn Heiland, Hij is mijn tederste vrind. (bis) 4 Eens zal mijn Heiland weer komen, komen als Koning der aard"! Dan zullen eng'len weer juichen, rondom de Heiland geschaard. Zullen ook wij al te zamen zingen die Heiland ter eer? Zullen ook wij met de zaal'gen eeuwig dan zijn bij de Heer? (bis) Terug naar boven LIED 220: 1-2 1 Zijn er twee of drie tezamen in de naam van Jezus de Heer, is Hij zelf daar in hun midden, daalt Zijn Geest in allen neer. Daar zal Jezus' liefde wonen zoals in Zijn woord staat vermeld, zal Hij met Zijn zegen lonen wie zich voor Hem openstelt. 2 Zusters, broeders, dank Uw Heiland dat Zijn liefde u heeft gekocht. Hij heeft met Zijn eigen leven al Zijn schapen vrijgekocht. Dank de Bruidegom, Die weerkomt, vol van liefde voor ons, Zijn bruid, dat Hij ons wil blijven leiden tot in 't Vaderhuis! Terug naar boven LIED 221: 1-3 1 Zalig in Jezus! Zalig in Jezus! Hij is mijn leven en lust. Door Zijn verzoening werd mij voldoening, vrede geschonken en rust. Door Zijn genade, rijke genade, vond ik al wat ik begeer. Hij is de mijne ik ben de Zijne, Jezus, mijn Heiland en Heer. KOOR: Zalig in Jezus! Zalig in Jezus! Hij is mijn leven en lust. Door Zijn verzoening werd mij voldoening, vrede geschonken en rust. 2 'k Leef nu voor Jezus! Enkel voor Jezus! Hij is mijn steun en mijn staf. Zijn welbehagen zal mij ook dragen, viel heel de wereld van mij af. Hij zal mij geven 't eeuwige leven, reinigt mijn harte geheel: Hij maakt mij heilig, 'k weet mij nu veilig. Hij is mijn Rots en mijn deel. KOOR 3 'k Volg dan nu Jezus! Achter mijn Jezus reis ik mijn weg welgemoed. Hij zal mij leren, 't kwaad van mij weren, Hij geeft mij krachten en moed. 'k Mag mij verblijden, vreugde na lijden heeft Hij Zijn jong'ren bereid. 'k Zal Hem belijden, mij aan Hem wijden, Hij is mijn blijdschap altijd. KOOR Terug naar boven LIED 221A: 1-3 1 Veilig bij Jezus, veilig bij Jezus, daar is geen onrust en zorg; 't is mijn begeren daar te verkeren, dicht bij mijn Heiland en Borg. Daar in Zijn armen vind ik erbarmen, balsem en troost voor mijn smart; in al mijn noden tot Hem gevloden, vind ik steeds rust aan Zijn hart. KOOR: Veilig bij Jezus, veilig bij Jezus, daar is geen onrust en zorg; 't is mijn begeren daar te verkeren, dicht bij mijn Heiland en Borg. 2 'k Zie steeds op Jezus, 'k zie steeds op Jezus, als mij de vijand ontmoet; Hij kan bestrijden, Hij kan bevrijden, 'k weet, dat Hij steeds mij behoedt. Vol mededogen rusten Zijn ogen op ieder hulpzoekend kind; hemelse machten sterken mijn krachten, Hij is mijn tederste vrind. KOOR 3 Strijden voor Jezus, strijden voor Jezus. 't volgen van Hem is mijn keus; Voor Jezus buigen, van Hem getuigen, wereld voor Jezus mijn leus! Waarom zou 'k klagen? Hij toch wil schragen, draagt alle zorgen voor mij; Hij geeft mij vrede, reeds hier beneden, Zijn dienst maakt zalig en blij. KOOR Terug naar boven LIED 222: 1-3 (Wijze: Wien Neerlands bloed) 1 Wat zorg en onrust hier beneên, Wat sloven vroeg en laat; Wat zwoegen soms, acht! En alleen Om wat toch straks vergaat. Komt, langer niet aan d’ aard’ gewijd, Zoekt naar het blijvend goed; Bedenkt, dat spoedig komt de tijd, Gij ’t al verlaten moet, Het al verlaten moet. 2 Mijn ziele, geef uw kracht en tijd Toch nimmer aan dez’ aard; Gij zijt een kind der eeuwigheid, ’t Is al uw zorg niet waard. Daar is wat beters u bereid, Een vast en blijvend goed; Het si de eeuw’ge zaligheid, Die hier reeds juichen doet, Die hier reeds juichen doet. 3 De Zoon van God stierf aan het kruis, Hij daalde in het graf; Hij kocht ons door Zijn offerbloed, Zich zelven stond Hij af. En nu mag ieder tot Hem gaan, Hoe neergedrukt hij zij; Den last des levens neemt Hij weg, Van zonde maakt Hij vrij, Van zonde maakt Hij vrij. Terug naar boven LIED 223: 1-4 1 Vrienden rondom ons, die zoeken naar rust, smachten naar vrede aan veilige kust. Ik ken de weg, die voor hen is bereid, dat is de Heer, Die van druk ons bevrijdt! KOOR: Jezus, de Redder, Hij roept nu! Bidt dan tot Hem, Hij kent je stem. Hij wil je zonden vergeven; Hij is de weg naar nieuw leven! 2 "Waarom, o, waarom?" verzucht menig hart; "waarom al dat lijden. de mens verward?; Is er dan niemand, die troost geeft of moed?" Kom tot Uw Heiland Die wonderen doet! KOOR 3 Hij gaf Zijn leven en stierf aan het kruis, maakt voor ons plaats in het Vaderhuis. Hij is getrouw die in eeuwigheid leeft, dat Hij aan zondaars de schulden vergeeft! KOOR 4 Waar heel de wereld vandaag zo naar smacht, heeft de Heer Jezus aan't kruishout volbracht. Hij overwon zelfs de dood en het graf, neemt zo de Zijnen de doodskleed'ren af! KOOR Terug naar boven LIED 224: 1-4 1 Uw kleed moet wit zijn als de sneeuw, bereid u tot Gods komst! Weldra verschijnt ons Juda's Leeuw, bereid u tot Gods komst! KOOR: Bereid mij, bereid mij, Heer! Bereid mij om voor Uw troon te staan! 2 Was u van uwe zonden rein, bereid u tot Gods komst! Gij moet door Hem gereinigd zijn, bereid u tot Gods komst! KOOR 3 Bereid mij hier, bereid mij nu om voor Uw troon te staan, dat 'k zonder een'ge vrees voor U voor Uwe troon mag staan. KOOR 4 Heer, reinig Gij mijn hart en zin om voor Uw troon te staan. Mijn trots mijn zelfzucht overwin, dat 'k voor Uw troon mag staan. KOOR Terug naar boven LIED 225: 1-2 (wijze lied 224) 1 Mijn Heiland, stort Uw geest in mij, zie in Uw gunst mij aan, dat ik U gans behaaglijk zij, U eer door woord en daân. KOOR: Bereid mij, bereid mij, Heer! Bereid mij om voor Uw troon te staan! 2 Dat in geheel mijn leven, Heer, Uw wil geschieden mag; dat is 't, wat vurig ik begeer. dat zoek ik nacht en dag. KOOR Terug naar boven LIED 226: 1-5 1 Zwak en moede, arm, ellendig, roep ik tot Hem: waar is nu de goede Meester? 'k Hoor reeds Zijn stem. KOOR: Als 'k de zoom van Zijn kleed maar aanraak als 'k de zoom van Zijn kleed maar aanraak, als 'k de zoom van Zijn kleed maar aanraak, maakt Hij mij gewis gezond. 2 Ziet, hoe allen tot Hem komen, hoort boe Hij noodt: "Wilt nu allen tot Mij komen, komt, klein en groot." KOOR 3 Kranken, kreup'len, blinden, doven, raakt Jezus aan! Ziet, hoe allen, die geloven, leven voortaan. KOOR 4 Ook ik mag met mijne zonden tot Jezus gaan. Hoe verstrikt en hoe gebonden, 'k roep Hem nu aan. KOOR 5 Hij geneest nu aller wonden, reinigt ook u. 'k Heb in Hem mijn al gevonden, 't is ook voor u. KOOR: Als de Heer slechts uw ogen aanraakt, als de Heer slechts uw oren aanraakt, als de Here uw hart slechts aanraakt, maakt Hij u gewis gezond. Terug naar boven LIED 227: 1-4 1 Klaag toch nimmer over wegen, waarin God uw schreden leidt; twijfel nimmer! Heeft niet Jezus Zijn genâ u toegezeid? KOOR: Ja, God is genoeg voor mij, al wat mijn lot of weg ook zij; leidt naar Golgotha Hij henen, daar's genâ genoeg voor mij. 2 Klaag niet, als beproeving nadert; daarin spreekt tot u Gods stem, wil daarin opnieuw u tonen: daar's genâ genoeg in Hem. KOOR 3 Klaag toch niet, wanneer de wereld met verachting op u ziet; steun alleen op Zijn genade, Zijn genâ begeeft u niet. KOOR 4 Denk er aan in nood en lijden: Zijne kracht wordt slechts volbracht, waar men, eigen zwakheid kennend, alles van gena verwacht. KOOR Terug naar boven LIED 228: 1-4 (wijze lied 227) 1 Zullen we eens elkaar ontmoeten in dat land van zaligheid, waar wij altijd met de Heiland zijn van alle leed bevrijd? KOOR: Zult ge er zijn, zult ge er zijn? Zult ge er zijn, zult ge er zijn? Zullen we eens elkaar ontmoeten, waar geen scheiding meer zal zijn? 2 Zullen we in die veil'ge haven ank'ren na volbrachte reis en na doorgestane stormen rusten in het paradijs? KOOR 3 Zullen we onze dierb'ren weerzien, die ons zijn vooruit gegaan? Zullen wij hun stem weer horen, hun gelaat weer gadeslaan? KOOR 4 Zullen we eens elkaar ontmoeten om te scheiden nimmermeer, waar wij eeuwig zullen juichen tot des Heilands lof en eer? KOOR Terug naar boven LIED 229: 1-6 1 Wat gaf mij rust in het hart? Niets dan het bloed van Jezus! Wat vertroost mij in mijn smart? Niets dan het bloed van Jezus! KOOR: Al d'aardse schatten zijn waard'loos en ijd'le schijn! Niets maakt van zonde rein dan 't dierbaar bloed van Jezus! 2 Wat toch gaf mij hoop en vreê? Niets dan het bloed van Jezus! Wat maakt stil mij en gedwee? Niets dan het bloed van Jezus! KOOR 3 Wat verlost van zondemacht? Niets dan het bloed van Jezus! Wat geeft overwinningskracht? Niets dan het bloed van Jezus! KOOR 4 Ach! Wat geeft mij broedermin? Niets dan het bloed van Jezus! Wat verlost van eigenzin? Niets dan het bloed van Jezus! KOOR 5 Wat maakt toch mijn ziel zo blij? Niets dan het bloed van Jezus! Wat maakt in 't getuigen vrij? Niets dan het bloed van Jezus! KOOR 6 Wat kan voor Gods troon bestaan? Niets dan het bloed van Jezus! Leer of vorm of ijd'le waan? Niets dan het bloed van Jezus! KOOR Terug naar boven LIED 230: 1-4 1 Hoe zalig is 't, o dierb're Heer, als op Uw arm ik leun; en als verzoeking me overvalt, zijt Gij mijn kracht, mijn steun. KOOR: Werp dan vrij op Hem al uw zorg. Werp dan vrij op Hem al uw zorg. Werp dan vrij op Hem al uw zorg, want Hij zorgt, ja, Hij zorgt ook voor u. 2 En wilt Gij, Heer, dat ik mijn zorg, op U steeds werpen zal? Ik kom tot U met al mijn leed, tot U breng ik mijn al. KOOR 3 Gij wilt, dat ik vertrouwen zal op U alleen, o Heer, opdat Gij mij vertroosten kunt en sterken meer en meer. KOOR 4 Waarom, o ziel, buigt g' u dan neer? Uw Heiland is nabij. Wat mij ook wacht, dit troost mij steeds; mijn Heiland zorgt voor mij! KOOR Terug naar boven LIED 231: 1-4 1 O, denk aan het huis bij de Heer, aan het oord, waar geen nacht is of leed, waar Gods heil'gen hun Koning ter eer in het smetteloos wit zijn gekleed. KOOR: Bij de Heer, bij de Heer, O denk aan het huis bij de Heer, Bij de Heer, bij de Heer, bij de Heer, O denk aan het huis bij de Heer, 2 O loof nu uw Heiland en Heer, die ons voor is gegaan tot Gods troon, waar nu 't loflied de Koning ter eer, Jezus dank zegt op juub'lende troon. KOOR 3 In 't land onzer rust wacht de Heer, wachten eng'len en Serafs ook mij, ja, ook ik zing mijn Koning ter eer, eerlang in de zalige rei. KOOR 4 Hoe goed, o hoe zalig, mijn hart, dat de tijdstroom ten einde haast spoedt dat 'k onsterf'lijk, ontworsteld aan smart, U dan heilig en zalig ontmoet. KOOR Terug naar boven LIED 232: 1-4 1 "Waarheen, pelgrims, waarheen gaat gij, 't oog omhoog en hand in hand?" Wij gaan op des Konings roepstem naar ons huis en Vaderland. Over bergen en door dalen gaan wij naar die blijde zalen, gaan wij naar die blijde zalen van Gods huis in 't Vaderland. Gaan wij naar die blijde zalen van Gods huis in 't Vaderland. 2 "Storm en duisternis bedreigt u; zijt daartegen gij bestand?" Waarom zou ons harte vrezen, wand'lend aan des Heren hand? Jezus Zelf zal voor ons strijden en door Storm en nacht ons leiden, en door Storm en nacht ons leiden, naar Gods huis in 't Vaderland. en door Storm en nacht ons leiden, naar Gods huis in 't Vaderland. 3 "Zegt ons pelgrims, wat verwacht gij als uw deel aan 't beet're strand?" Koningskroon en priesterkleding wacht ons uit des Heilands hand. God de Heil'ge Ongeziene zullen wij met d' eng'len dienen, zullen wij met d' eng'len dienen, in der eng'len huis en land. zullen wij met d' eng'len dienen, in der eng'len huis en land. 4 "Pelgrims, zegt ons, mogen wij ook met u trekken naar dat land?" Komt, weest welkom, volgt ons allen, 't oog omhoog en hand aan hand. Bij der eng'len vreugdezangen zal ons Jezus Zelf ontvangen, zal ons Jezus Zelf ontvangen, in Gods huis in 't Vaderland. zal ons Jezus Zelf ontvangen, in Gods huis in 't Vaderland. Terug naar boven LIED 233: 1-3 (Wijze lied 232) 1 Waarheen vriende, waarheen trekt gij? Welk is ’t einddoel van uw tocht? Wat zal straks de toekomst geven, Waarin hebt g’ uw heil gezocht? Jezus Christus wil u geven. Overvloed en ’t eeuwig leven Overvloed en ’t eeuwig leven Jezus heeft u vrij gekocht Overvloed en ’t eeuwig leven Jezus heeft u vrij gekocht 2 Wilt toch even stilstaan, vriende, O, bedenk: waar reis ik heen? Alles wat u hier behaagde, Laat bij ’t scheiden u alleen. Jezus Christus komt u vragen: Wilt Mij toch uw noden klagen, Wilt Mij toch uw noden klagen. Nimmer laat Ik u alleen. Wilt Mij toch uw noden klagen. Nimmer laat Ik u alleen. 3 Wilt niet langer doelloos dwalen, Wentelt uwen weg op hem Jezus stierf voor uwe zonden, Jezus rieot u, hoort Zijn stem. Dan zult gij met ons Hem praijzen, Hem uw eer en dank bewijzen. Hem uw eer en dank bewijzen In het nieuw Jeruzalem. Hem uw eer en dank bewijzen In het nieuw Jeruzalem. Terug naar boven LIED 234: 1-3 1 Keer, arme zwerver, keer Naar ’t hart des Vaders weêr, Hij wacht op u. Komt, twijf’laar, moed gevat; Betreed het rechte pad, Volg Jezus nu. KOOR: Het heerlijk bruiloftsmaal Wacht in de hemelzaal; ’t Is alles reeds gereed. Kom, kies uw kleed. 2 Zijn trouw wijst niemand af, Kom tot Hem, Die zich gaf Voor u en mij, Al zijt g’ ook gans onrein, Zijn bloed maakt zondaars rein, Maakt vrij en blij. KOOR 3 Komt, vrienden, kiest het kruis, ’t Brengt u in ’t Vaderhuis, Aan ’s hemels kust, Verzet u langer niet, Daar Hij u ’t leven biedt, Van vrede en rust. KOOR Terug naar boven LIED 235: 1-3 1 Hebt gij in de Heer geloofd? Daar moet meer op volgen. Daalde zegen op uw hoofd! Meer zal daarop volgen. O, de Vader heeft genâ! Daar moet meer op volgen; en die geeft Hij vroeg en spâ, meer zal daarop volgen. KOOR: Meer en meer, meer en meer, altijd meer te volgen, groot de liefde van de Heer, Die steeds meer laat volgen. 2 Hebt gij Jezus lief gehad? Daar moet meer op volgen. Volgt g' in vreugde steeds Zijn pad? Meer moet daarop volgen. O, Zijn liefde is rijk en groot! Daar moet meer op volgen; ja, Hij mint u tot de dood; meer zal daarop volgen. KOOR 3 Hebt Gij 's Geestes kracht bemerkt? Daar moet meer op volgen. Heeft die Geest in u gewerkt? Meer moet daarop volgen. O, voorwaar, Hij toont Zijn macht! Daar moet meer op volgen. Gaarne schenkt Hij u Zijn kracht; meer moet daarop volgen. KOOR Terug naar boven LIED 236: 1-3 1 Dankt nu de Heer voor al Zijn zegeningen, Zijne nabijheid verkwikte ons weer. Laten wij nu Hem ter eer een loflied zingen. Komt, staat nu op en geeft Jezus al d'eer! Komt, staat nu op en geeft Jezus al d'eer! 2 O, welk een blijdschap geeft God Zijne kind'ren in het vergaad'ren en bidden reeds nu: zorgt, dat die blijdschap bij 't heengaan niet vermind're, want Zijn belofte is " 'k Ben altijd met u". want Zijn belofte is " 'k Ben altijd met u". 3 O, wat zal 't zijn als nimmermeer wij scheiden. eeuwig te samen zijn met onze Heer: Hij ging reeds voor om ons plaats te bereiden. Komt, broeders, zusters, geeft Jezus al d' eer! Komt, broeders, zusters, geeft Jezus al d' eer! Terug naar boven LIED 237: 1-3 1 'k Ben gered! Vergeven is mijn schuld! Christus zelf heeft dat voor mij gedaan. Mijn gebed, om liefde vol geduld, hoort de Heer in Zijn genade aan. KOOR: Jezus leeft! Maar niet alleen voor mij! Hoor, Hij roept, Hij wil ook jou er bij! Kom, sluit je bij de rijen aan van hen die biddend tot Hem gaan, want Zijn beloften en Zijn trouw zijn ook voor jou! 2 'k Ben gered door Zijn genaad' alleen! Zijn genade geldt als recht voortaan. Zoals Jezus is er immers geen, die voor mij de kruisdood heeft doorstaan. KOOR 3 'k Ben gered! Mijn ziel verheft Gods eer! 'k Zing mijn lied tot lof van God, de Heer. Heer, ik bid om liefde en geduld, tot de aard' is van Uw woord vervuld. KOOR Terug naar boven LIED 238: 1-5 1 Geeft Jezus eer! Hem, de Hope der zondaars, heerlijke naam, der verloornen behoud! Komt zonder aarz'len, treedt allen nu nader! Hij toont ons God als een liefhebbend Vader. Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! 2 Geeft Jezus eer! Waar Zijn naam wordt verheven, vlieden de duiv'len en vallen ter neêr; Zijn heerlijk licht, waar al d'englen in leven, doet alle werkers der duisternis beven. Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! 3 Geeft Jezus eer! Is de kreet van mijn ziele, Hem te vertrouwen beschaamt nimmermeer; Hem wens ik voortaan geheel te behoren, Zijn stem alleen kan mijn harte bekoren. Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! 4 Geeft Jezus eer! 'k Wil mijn leven Hem wijden, 'k leef nu voor Hem, voor mijzelve niet meer. Hem wil ik volgen, voor Hem wil ik strijden, breng' 't mij ook smaadheid. vervolging of lijden. Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! 5 Geeft Jezus eer! In de strijd aan Zijn zijde heb ik Zijn glimlach. Wat wens ik nog meer? Hoe ook de helmacht moog' tegen mij woeden, Hij zal mijn voet zelfs voor struik'len behoeden. Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Terug naar boven LIED 239: 1-2 1 Hij vergaf mijn schuld in Jezus naam, heeft mijn hart vervuld in Jezus' naam; en in Jezus' naam deel ik met jou Zijn liefde, zoals Hij het wou; KOOR: Hij zei: "Geef het maar, geef het maar, geef het om niet, geef het maar, zoals Ik geef; ga in Mijn naam en omdat je gelooft, weet iedereen dat Ik leef." 2 Hij heeft alle macht in Jezus' naam, alles is volbracht in Jezus' naam; en in Jezus' naam deel ik met jou Zijn grote kracht, zoals Hij het wou; KOOR Terug naar boven LIED 240: 1-3 1 Een zegen voor u, wilt g' hem nemen? Kies heden nog! Een woord uit uw hart, wilt ge 't spreken? Kies heden nog! Wilt gij geloven of Jezus weerstaan? Wilt g' Hem ontvangen of Hem laten gaan? Denk' Voor gij antwoordt, zwijg stil en denk na! Kies heden nog! 2 De dood komt weldra, waarheen gaat ge? kies heden nog! Een stem die u noodt, vriend, verstaat ge? Kies heden nog! Eng is de weg en zeer nauw is de poort. Kom nu, mijn broeder, en hoor Jezus' woord: tot hiertoe heeft u de zonde bekoord. Kies heden nog! 3 Het kruis van uw Heer, wilt ge 't dragen! Kies heden nog! Het eeuwige leven Hem vragen? Kies heden nog! Ras is de tijd van het kiezen gedaan, dan dringt Gods Geest u niet langer tot staan; ver van de hemel zult g' eeuwig vergaan. Kies heden nog! 4 De keet'nen der zonde, verbreek nu. Kies heden nog! De liefde van Christus, zij smeekt u: kies heden nog! Veilig in d' armen van Jezus, mijn vrind, veilig aan 't harte van Hem, Die u mint, Die tot vergeven u steeds is gezind, kies heden nog! Terug naar boven LIED 241: 1-4 1 Waar zult gij zijn in d' eeuwigheid? Ernstige vraag in deze tijd. Hebt gij uw antwoord reeds bereid? Waar zult ge zijn in d' eeuwigheid? KOOR: In d' eeuwigheid. In d' eeuwigheid. Waar zult gij zijn in d' eeuwigheid? 2 O, kies voor Jezus heden nog; vlied toch de zond' en haar bedrog. Jezus vraagt Zelf met tederheid: "Waar zult ge zijn in d' eeuwigheid?" KOOR 3 Gij dwaalt steeds door op 't brede pad. Denk eens, hoe steeds uw moeder bad? Speel toch niet met uw kostb're tijd! Waar zult ge zijn in d' eeuwigheid? KOOR 4 Keer tot de Heer, Hij stierf voor U; steun op des Heilands redding nu. Dan zegt gij blij, van schuld bevrijd: "Ik ben gered voor d' eeuwigheid." KOOR: Voor d' eeuwigheid, voor d' eeuwigheid ik ben gered voor d' eeuwigheid. Terug naar boven LIED 242: 1-3 1 O teder en zacht was des Meesters stem, Toen liefdevol Hij tot mij zei: “Kom, zondaar, tot mij, ’t Is niet meer dan één stap, Kom over de lijn nu tot Mij.” KOOR: Over de lijn, ’t is een stap slechts voor u; Kom tot uw Heiland, vind vrede in Hem nu! Over de lijn, waarom zoudt gij zijn Slechts door één stap verwijderd van Jezus? 2 Zijn groot uwe zonden; ’t geloof nog klein? Hoor ’t vriendelijk antwoord tot u: “Vertrouw slechts op Mij, Ik bewaar u dan rein; Kom over de lijn nu tot Mij.” KOOR 3 Hoe donker de weg ook, Hij is nabij. Met iederen stap helpt Hij u. Hij biedt u Zijn liefdehand, neem die toch vrij, Zeg Hem: “Heere, ik waag het met U!” KOOR: Over de lijn, ja ‘k zal komen tot U; Gij neemt mij aan en verzegelt mij nu; Over de lijn, ‘k wil langer niet zijn. Slechts door één stap verwijderd van Jezus! Terug naar boven LIED 243: 1-3 1 Aan des Heilands voeten, luist'rend naar de Heer, zette zich Maria van Bethanië neer. Zij verkoos het goede deel, wat ontving zij Godd'lijk veel! KOOR: Aan mijns Heiland voeten vindt mijn hart steeds vree. Van des hemels schatten deelt Hij mij daar mee. 2 Aan des Heilands voeten, zalvend haren Heer, lag Maria neder, d' olie stroomde neer. Jezus zag het vriend'lijk aan, want uit liefde was 't gedaan. KOOR: Aan mijns Heilands voeten, dienend mijnen Heer, leg 'k mijzelve gaarne met mijn alles neer. 3 Aan des Heilands voeten bad Maria aan, toen zij uit de doden Hem zag opgestaan. Daar zei Jezus: "Zeg het voort, wat gij zag en hebt gehoord." KOOR: Aan mijns Heilands voeten zal mijn hart en mond zijn genade prijzen tot mijn laatste stond. Terug naar boven LIED 244: 1-4 1 God zij steeds met u tot wederzien; dat Zijn rechterhand u leide en uit doodsgevaar bevrijde. God zij steeds met u, tot wederzien. KOOR: Nu tot wederzien, nu tot weêrzien, Zij het hier of aan de Godsrivier. Nu tot wederzien, nu tot weêrzien. God zij met u, nu, tot wederzien. 2 God zij steeds met u tot wederzien; als de levensstormen woeden, zal Zijn liefde u behoeden; God zij steeds met u, tot wederzien. KOOR 3 God zij steeds met u, tot wederzien; blijf op Zijn genade bouwen en op Jezus steeds vertrouwen; God zij steeds met u tot wederzien. KOOR 4 God zij steeds met u, tot wederzien: stel uw toekomst in Zijn handen; Hij zal veilig u doen landen, God zij steeds met u tot wederzien. KOOR Terug naar boven LIED 245: 1–2 1 Zij zullen het niet hebben, ons oude Nederland; het bleef bij alle ellende Gods en der vaad'ren pand. Zij zullen het niet hebben, de goden van de tijd. Niet om hun erf te wezen heeft God het ons bevrijd; Niet om hun erf te wezen, heeft God het ons bevrijd. 2 Met al hun schone woorden, met al hun stout geschreeuw, zij zullen ons niet hebben, de goden dezer eeuw. Tenzij het woord des zwijgers moedwillig werd verzaakt: 'k Heb met de Heer der heren een vast verbond gemaakt. 'k Heb met de Heer der heren een vast verbond gemaakt. Terug naar boven LIED 246: 1-4 1 Strijders, heft de stem naar boven, prijst gij de Heer! Daar ook d' eng'len Hem steeds loven, prijst gij de Heer! Prijst de Heer, terwijl gij reist naar het land van eeuw'ge ere, dat elk harte Hem steeds prijz'; prijst gij de Heer! 2 Voor de hoop, elk volk ontsloten, prijst gij de Heer! Voor Zijn heil, ons uitgegoten, prijst gij de Heer! Jezus stierf voor u en mij, droeg de last van onze zonden en maakt ons van zonde vrij; prijst gij de Heer! 3 Zondaars, gij moogt met ons gaan: prijst gij de Heer! Laat het kwaad gelovig staan; prijst gij de Heer! Nu is het tijd voor u, haast u naar het kruis dan henen: en geloof in Jezus nu! Prijst gij de Heer! 4 Halleluja! God met ons, prijst gij de Heer! Hoe de wereld om ons gonz', Prijst gij de Heer! Voorwaarts ga het! Voorwaarts snel! Voorwaarts in de naam des Heren; w' overwinnen dood en hel! Prijst gij de Heer! Terug naar boven LIED 247: 1-6 1 Jezus, zie mij aan Uw voet; niets dan Uw bloed kan redden. Geef mij rust voor 't bang gemoed: niets dan Uw bloed kan redden. KOOR: Neen, neen, niets breng ik, o Heer! Maar in 't geloof klem ik mij aan Uw kruis, o Lam van God! Niets dan Uw bloed kan redden. 2 Zie mij, vol van schuld en smart! Niets dan Uw bloed kan redden. Geef Uw vrede mij in 't hart, niets dan Uw bloed kan redden. KOOR 3 Duister was mijn bang verleên; niets dan Uw bloed kan redden. Laat, o laat mij niet alleen! Niets dan Uw bloed kan redden. KOOR 4 Zoals 'k ben, kom ik tot U; niets dan Uw bloed kan redden. Heiland, hoor mij smeken nu! Niets dan Uw bloed kan redden. KOOR 5 Eigen pogen baat mij niet; niets dan Uw bloed kan redden. Anders niets, dat redding biedt; niets dan Uw bloed kan redden. KOOR 6 'k Werp me op Uw genade. Heer! Niets dan Uw bloed kan redden. Geef mijn ziel het leven weer! Niets dan Uw bloed kan redden. KOOR Terug naar boven LIED 248: 1-4 1 O land, waar mijn Heiland in hemelse pracht als Koning Zijn dienaars tot heerlijkheid wacht: hoe zalig zal 't wezen te zingen mijn lied in 't koor der verlosten, dat hulde Hem biedt. KOOR: Land van vreed' en licht, op u is mijn oog en mijn harte gericht. 2 Tehuis der verlosten, de haven der rust, waar 't eind is der worst'ling met wereldse lust; geen lijden of smarte wordt daar meer gedoogd, uw God heeft er zelve hun tranen gedroogd. KOOR 3 Daarheen ging, gemeente, uw Koning vooruit; uw Bruigom, Die haast u ontvangt als Zijn bruid. Hij wacht u in liefde: komaan dan, gewaakt, en stoorloos genieten wordt door u gesmaakt. KOOR 4 Heb dank, o mijn Heiland, Die mij ook bereidt een eerplaats in 't huis, waar Uw liefde mij beidt. Hebt gij Uw beloften gestaafd met Uw bloed, ik steun op Uw heilswoord met vrolijke moed. KOOR: Heer, Gij mijn sterkte en licht, met U is mijn tocht naar de Godsstad gericht. Terug naar boven LIED 249: 1-5 1 Duizend vragen komen boven als ik naar de hemel kijk. Zal ik daar mijn Heiland loven in dat heerlijk koninkrijk. 2 Duizend vragen komen boven als ik aan mijn Heiland denk. 'k Weet: Hij is voor mij gestorven en dat mij genade schenkt. 3 Duizend vragen komen boven als ik naar de wolken zie, die mijn Heiland zullen dragen op de dag der profetie. 4 Duizend vragen komen boven als ik al die mensen hoor, die maar jagen en maar vragen naar de geest die t al verstoort. 5 Daarom houdt u vast aan 't Godswoord, dat u altijd helpen zal. Nooit zal Hij uw trouw beschamen, God de Schepper van 't heelal. Terug naar boven LIED 250: 1-3 1 Heer, ik kom met al mijn noden voor Uw heilig aangezicht. 'k Vraag U Heer: Wil in mij doden wat de satan heeft gesticht. KOOR: Kom, o Heiland, Heer en Koning, met Uw heil'ge Pinkstervlam. Neem mijn harte als Uw woning; kom, opdat ik leven kan. 2 'k Vraag U Heer: wil mij toch helpen iets voor anderen te zijn Wil mijn eigen vroomheid stelpen, U alleen, en 't ik verdwijn'. KOOR 3 Bron van liefd' en hemelvreugde, dat bent U alleen, o Heer. Maak mij één der milde deugden, stel mijn leven tot Uw eer. KOOR Terug naar boven LIED 251: 1-3 1 "Vrees niet, 'k ben met u", dat heeft Jezus beloofd. Zijt g' ook eenzaam, verlaten, werd u 't al ontroofd? Dit zal u vertroosten, sterken in de strijd; nooit zal Hij u verlaten, Hij is met u t' allen tijd. KOOR: Neen, nimmer alleen, neen, nimmer alleen; Hij zal u nimmer verlaten. nimmer laat Hij u alleen. Neen, nimmer alleen, neen, nimmer alleen; Hij zal u nimmer verlaten. nimmer laat Hij u alleen. 2 Rozen zij verwelken, leliën, zij vergaan. Wat op aarde schittert, ach 't blijft niet bestaan. Jezus, Roos van Saron, bloeit in eeuwigheid; wat op aard verdwijne, Hij is met u t' allen tijd. KOOR 3 Wat u ook bedreige, welk gevaar u wacht, hoe de storm moôg' loeien, vrees geen donk're nacht. Zaligheid en vrede, rust en veiligheid geeft u Zijn belofte: "Ik ben met u t' allen tijd". KOOR Terug naar boven LIED 252: 1-3 1 O, matten en moeden, begeeft u de kracht bij 't zien op het woeden der wereldse macht? Waarheen ook uw pad leidt, de Heer zal voorzien, in ziekte of droefheid zal hulpe Hij bién. KOOR: De Heer zal voorzien, de Heer zal voorzien; geloof de belofte: de Heer zal voorzien. 2 Verlaten door vrinden, gehaat om uw deugd, in God zult ge vinden Uw vriendschap en vreugd. Hij zal voor u zorgen, Zijn woord blijft gestand: Op nacht volgt de morgen, o, grijp Zijne hand. 3 Zij donker 't vooruitzicht, toch komt straks de tijd, dat Jezus u voorlicht en 't hart u verblijdt. Gedenk dus in droef'nis wie hulp u wil biên: de Heer zal, als 't goed is, in alles voorzien. Terug naar boven LIED 253: 1-4 1 Heer, wij komen voor Uw troon, danken U voor Uwen Zoon, voor Zijn dood aan 't harde kruis. Brengt ons, Heer, in 't Vaderhuis. 2 Heer, wij knielen voor U neer, danken U als onze Heer, voor Uw schepping, voor Uw kracht. Geef dat liefde wordt betracht. 3 Heer, wij buigen voor Uw troon ondanks spot en ondanks hoon. Komen wij tot U, o Heer, geeft Gij ons het leven weer. 4 Vader, Zoon en Heil'ge Geest, U bent altijd hier geweest. Geef ons redding, geef ons kracht, zoals U het kruis volbracht. Terug naar boven LIED 254: 1-4 1 Jeruzalem, o eeuw'ge gouden stad Stad van het licht, waar iedereen op wacht. De gouden zon, de heuvels in het rond, de heilge stede, stad van Gods verbond. 2 Jeruzalem, geef dat wij door uw poort komen tot u en leven naar Gods woord. De stad waar droefheid niet meer zal bestaan. Jeruzalem, laat mij naar binnen gaan. 3 Jeruzalem, de stad waar liefde woont, de plaats waar God in licht en glorie troont. Geen rouw, geen nood, geen onrust en geen haat. Breng ons, o Heer, daar waar Uw stede staat. 4 Jeruzalem, 'k aanschouw met eigen oog eens uw contouren aan de hemelboog. Als ik verlost en horend naar Gods stem zal ingaan tot het nieuw Jeruzalem. Terug naar boven LIED 255: 1-3 1 Als trouwe oogstliên gaan wij voort, En zaam’len ’t graan van oord tot oord. Langs berg en dal gaan wij verblijd En oogsten vrucht voor d’ eeuwigheid. Wij zingen steeds tot Jezus’ eer, Van ’t oogstveld toch is Hij de Heer; Hij was het, Die dit heil verwierf, Daar Hij als tarwegraan eens stierf. KOOR: Spoed U naar het oogstveld heen, Want de Meester roept u; Werk is er voor iedereen, Haast u, d’ avond valt nu. Spoedig ijlt de tijd voorbij. D’ oogsttijd komt voor u en mij, Voorwaarts, voorwaarts in des Heeren naam. 2 Wij zaam’len immer moedig voort, Gedachtig aan des Meesters woord: Weest steeds getrouw en altijd waar, Want oogstliên zijn er weinig maar. Aanschouw het wuivend korenveld, Dat neigend u Gods grootheid meldt, En hoor des Heeren stem tot u: Ga werken op Mijn akker nu. KOOR 3 Merk, hoe de tijd daar henen vliedt; Het oogsten is weldra geschied. Kom, leen den arbeid ook uw hand, Uw loon wacht u in ’t Vaderland! Waarom toch zoudt gij ledig staan Wijl d’ uren snel daar henen gaan? Kom, sla dan meê den sikkel aan, Breng in de schuur het goudgeel graan. KOOR Terug naar boven LIED 255A: 1-5 (wijze lied 133) vrij naar het Engels van J. Chalmers Lyon 1 Lees getrouw elke dag Met eerbiedig ontzag Uit uw Bijbel een hoofdstuk per dag! Wilt ge Gods weg verstaan, En Zijn wil doen voortaan, Lees tenminste een hoofdstuk per dag. REFREIN: Lees met ontzag Een hoofdstuk per dag; En ge zult dra ervaren, Wat het Godswoord vermag. 2 Wat een ander ook zegt, Of men ’t goed vindt of slecht, Lees Gods Woord, ’t brengt u altijd terecht. ’t Is een lamp voor uw voet, ’t Leidt u veilig en goed ’t Leer u wandelen heilig, oprecht. REFREIN 3 Lees Gods Woord, ’t is een kracht, ’t Maakt het hardste hart zacht, ’t Geeft u licht in den donkersten nacht. ’t Wijst den weg u naar ’t kruis, ’t Spreekt van ’t hemels tehuis, Waar de eeuwige vreugde u wacht. REFREIN 4 Wie op Gods Woord vertrouwt, En zijn hoop daarop bouwt, Vindt een vrede die nimmer berouwt. ’t Brengt vertroosting in smart, ’t Zingt een lied u in ’t hart, ‘t Is meer waard dan al ’t zilver en goud. REFREIN 5 Lees Gods Woord, en ge vindt Hoe God zondaars bemint, Hoe een vijand kan worden Gods vrind. Die gelooft wat er staat En zijn twijfel verlaat, Krijgt de macht om te worden Gods kind. REFREIN Terug naar boven LIED 256: 1-4 1 Als op 's zee de stormwind om u loeit, als ge tevergeefs uw arme hart vermoeit, tel uw zegeningen, tel ze één voor één, en ge zegt verwonderd: Hij liet nooit alleen. KOOR Tel uw zegeningen, tel ze één voor één, Tel ze allen en vergeet er geen. Tel ze, tel ze alle noem ze één voor één, en ge ziet Gods liefde dan door alles heen. 2 Drukken 's levens zorgen u soms zwaar ter neer, schijnt het kruis te zwaar u, zeg het aan de Heer. Tel uw zegeningen, wil op Jezus zien, dan zal 't harte zingen en de zorgen vliên. KOOR 3 Als ge ziet op and'ren met veel geld en goed, weet, uw Hemelvader geeft u overvloed. Tel uw zegeningen, voor geen geld te koop, schatten in de hemel zijn uw blijde hoop. KOOR 4 Zo in alle moeiten, zorgen zonder tal, wees toch nooit ontmoedigd, God is overal. Tel uw zegeningen, eng'len luist'ren toe, troost en hulp schenkt Hij u, volg dan blij te moe. KOOR Terug naar boven LIED 257 1-4 1 Wie koos 's Heeren zijde? Wie werd vrij? Koos gij 't pad ten leven? Waar staat gij? KOOR Kiest het pad ten leven, kiest het pad ten leven; blijft God niet weêrstreven. Hij maakt vrij. Wilt de Heiland kiezen, wilt de Heiland kiezen; Winnen of verliezen. Wat wilt gij? 2 Koos gij reeds de Heiland, hier op aard? Heeft Hij reeds uw harte? Hij is 't waard. KOOR 3 Blijft niet staan van verre, komt tot Hem; wilt toch tot Hem naad'ren, hoort Zijn stem. KOOR 4 Geeft de Heer uw leven, heel uw lot; immers is Hij Midd'laar tot uw God. KOOR Terug naar boven LIED 258:1-4 1 Kom in mijn hart, kom in mijn hart, o kom in mijn hart, Heer Jezus. Breng keer op keer Uw ware leer opnieuw in mijn hart, Heer Jezus. 2 Blijf in mijn hart, blijf in mijn hart, o, blijf in mijn hart, Heer Jezus. Blijf op mijn vraag vanaf vandaag voorgoed in mijn hart, Heer Jezus. 3 Leef in mijn hart, leef in mijn hart, o, leef in mijn hart, Heer Jezus. 'k Ben dan Uw kind dat U bemint vanuit mijn hart, Heer Jezus. 4 Woon in mijn hart, woon in mijn hart, o, woon in mijn hart, Heer Jezus. Hier is Uw huis, Uw eigen thuis, ja, hier is mijn hart, Heer Jezus. Terug naar boven LIED 259: 1-4 1 Gij biedt, Heer Jezus, rust mij aan, Gij maakt van zonden vrij! Gij zegt gebond’nen vrijheid aan. Dat deedt Gij ook aan mij. 2 Mijn zonden last, zo bang, zo zwaar, Bracht mij in duist’ren nacht. De nood steeg hoog, maar Hij was daar, Die op ons roepen wacht. 3 Het werd een worst’len in ’t gebed, Een pleiten op Zijn Woord: “Och Heer, och wierd mijn ziel gered’, En Hij heeft mij verhoord. 4 Ja, God is goed, dat Hij Zijn Zoon Voor mij op aarde zond; Nu juicht mijn ziel op blijden toon, Dat ‘k in Hem ruste vond. Terug naar boven LIED 260: 1-4 1 Wij weten het uur niet, dat Jezus ziet keren; toch kunnen de teek'nen der tijden ons leren, dat dra komt de dag van des Konings regeren: maar Zijn tijd weet niet één. KOOR: Ziet. Hij komt! Laat ons toezien en waken, Ziet, Hij komt! Halleluja! Halleluja! Heil, dan zullen de Zijnen de bruiloftsvreugd smaken, maar Zijn tijd weet niet één. 2 Zijn licht straalt op hen, die hun Koning erkennen; meer licht zal in teek'nen der tijden Hij zenden voor hen, die Zijn werk in geloof hier volenden: maar Zijn tijd weet niet één. KOOR 3 Blijft waken en bidden en steeds Hem verbeiden: blijft steunen op 't Woord, dat Hij sprak, bij Zijn scheiden; laat elk dan zich wakend en biddend bereiden; maar Zijn tijd weet niet één. 4 O, blijf dan toch steeds op uw Koning hier wachten, Hij geeft Zijn getrouwen vernieuwing van krachten; Zijn licht straalt hun toe in de donkere nachten; maar Zijn tijd weet niet één. KOOR Terug naar boven LIED 261: 1-3 1 Jezus is wachtend, o zondaar op u, roept u zo vriendelijk: "Kom tot Mij nu", biedt u verlossing en troost in uw smart. Kom nu, verdwaald' en geef Hem nu uw hart. KOOR: Vlied tot Hem nu, Hij wacht reeds op u; ga zo niet verder, maar kom tot Hem nu. Jezus is wachtend, wachtend op u; stel het niet langer uit, kom, doe het nu. 2 Zondaar, uw weg lijkt wel vrolijk en breed, somber het pad, dat de Christen betreedt; maar gij vergist u, want zonnig is 't pad, dat voert ten leven naar d' eeuwige stad. KOOR 3 Kom dan tot Jezus, Zijn liefde geldt u; kom tot de Heiland, want Hij roept u nu; haast u tot Hem, Hij verlost en maakt vrij. Wellicht, mijn vriend, is uw einde nabij. KOOR Terug naar boven LIED 262:1-4 1 Zing een danklied tot de Heer, jubel Uwe God ter eer. Dank Hem voor het groen gewas, voor de bomen en het gras, voor de groei van al het fruit. Zingt en speel met groot geluid, breng de schoven aan Zijn voet, dank Hem voor de overvloed. 2 Heel de wereld is Gods veld, alles onder Hem gesteld. Tarwegraan, zo vroeg gezaaid, wordt in heerlijkheid gemaaid. Eerst het blad en dan de aar zijn nu voor het oogstfeest klaar. Witte velden overal, wachtend tot Hij komen zal. 3 Bij het komen van de Heer leggen wij de arbeid neer, midden op het ruime veld, zonder prijs en zonder geld. Drinken wij de wijn en melk uit Zijn overwinningskelk, looft dan God uit alle macht, prijs Zijn grootheid heil en kracht. 4 Daarom Heer, voltooi Uw werk, kom toch haastig tot Uw kerk. Al het koren is gereed, wachtend in het bruiloftskleed. Vrij van zorg en vrij van rouw en omgeven door Uw trouw, zingen wij met d'eng'len mee, eeuw’ge blijdschap. Eeuw’ge vree. Terug naar boven LIED 263: 1-3 1 Er is nog plaats tot ank'ren in de haven der eeuw'ge rust, waar stormen nooit u dreigen, geen zee u ooit ontrust. Hoe heerlijk klinkt de zwerveling des Heren woord alom: "Er is nog plaats tot ank'ren. Kom, zwerv'ling, kom!" KOOR Nog plaats voor u, nog plaats voor u. Nog plaats voor u, nog plaats voor u! Er is nog plaats tot ank'ren. Kom, zwerv'ling kom! 2 Er is nog plaats tot redding, de boot ligt nog steeds gereed, de boot des evangelies, die menig reis reeds deed. Kom, wil uw wrak verlaten, eer 't naar de diepte gaat; stap in en laat u redden, straks is 't te laat. KOOR 3 Al kookt en bruist de branding, de reddingsboot ligt goed vast. Geen storm kan haar doen wank'len, is nog zo zwaar haar last. Laat Jezus Bootsman wezen in 't machtig golfgedruis; welaan dan, laat u redden. Hij brengt u thuis. KOOR Terug naar boven LIED 264: 1–3 1 't Zij vreugde mijn deel is, of smart mij verteert. en stormwind en nacht mij verschrikk'. Gij hebt mij, mijn Heiland, te roemen geleerd: 't is mij goed, wat mijn God mij beschikk'. KOOR: 't Is mij goed, wat God doet: 't is mij goed, wat mijn God mij beschikk'. 2 Uw deel, hoeveel zwaarder is 't hier niet geweest! Hoe spande niet satan zijn strik! En ziend' op Uw kruis roemt in mij ook mijn geest: 't is mij goed, wat mijn God mij beschikk'. KOOR 3 Heer, laat in mijn sterven Uw troost mij nabij, dat mij dan Uw liefde verkwikk'; dan dank ik hoe bang mij de doodsstrijd ook zij: 't is mij goed wat mijn God mij beschikk'. KOOR Terug naar boven LIED 265: 1-4 1 In wat tijd, hoe groot en heerlijk, zagen wij het levenslicht; is dit niet het eind der eeuwen, voorboô van het Godsgericht! Zie, de natiën ontwaken, Israël vraagt naar zijn Heer, 't schepsel zucht! Spreekt niet reeds alles, Jezus, van Uw wederkeer? 2 Gord, gemeent', uw wapenrusting om de leên tot feller strijd; helm en harnas, schild en slagzwaard, toon' Wiens erf en deel gij zijt. Als uw Vorst Zijn heirmacht monstert, zie Hij 't ieder onzer aan. Dat het eer ons is en vreugde, onder Zijn banier te staan. 3 Ook de boze spitst ten krijg zich; 't voorgevoelen van zijn val doet hem worst'len tot vermeerd'ren van zijn slinkend strijd'rental. Machtigen lokt hij met vleitaal, zwakken wint hij door zijn list; waak, gemeente, 't is uw ere, als de hel haar doelwit mist. 4 Waak, gemeente, toon' uw' strijden, wiens banier en naam gij draagt; dat 't nabij zijn van uw Koning de eer die gij 't vurigst vraagt! Hoor' elk onzer 't van Zijn lippen, als eens voor Zijn troon wij staan: "Wees Mij welkom, gij getrouwe, wat gij deed. was welgedaan". Terug naar boven LIED 266: 1-4 1 Vader 'k wil U danken voor wat Gij hebt gegeven. Ik dank U voor Uw liefde zo wonder groot, dat U bent gekomen op aard voor onze zonden, dat U toen bent gestorven de bitt're dood. 2 Dank u voor het leven, dat Gij ons hebt gegeven. Het is zo onbegrijp'lijk en zo veel waard. Heel Uwe schepping vol kleuren en vol leven, dat jubelt van Uw grootheid op deze aard. 3 Dank U voor de kind'ren, in liefde ons geboren. Laat ze U toebehoren door 't leven heen. Wil U ze geleiden tot 't eind van alle tijden; dan zijn ze door Uw liefde nooit meer alleen. 4 Als 'k dit wond're leven eens aan U t'rug moet geven, ben 'k niet bevreesd te sterven, als Gij bij mij zijt. Dat 'k mag binnenkomen in 't land van gouden stromen en dat 'k U lof mag zingen in eeuwigheid. Terug naar boven LIED 267: 1-4 1 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis, hangt ten spot van snode smaders, Zoon des Vaders, waar is toch Uw almacht thans, waar Uw Goddelijke glans? 2 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis en Hij hangt er mijnentwegen, mij ten zegen. Van de vloek maakt Hij mij vrij en zijn sterven zaligt mij. 3 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis. Zou ik dan in droeve dagen troostloos klagen? Als ik naar Zijn kruis mij richt, valt mijn eigen last mij licht. 4 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis. 'k Heb mij, Heer, in dood en leven U gegeven. 'k Leef in vreugd en tegenheen. 'k Leef en sterf voor U alleen. Terug naar boven LIED 268: 1-3 1 Ik zeg het allen dat Hij leeft, dat Hij verrezen is, dat Hij te midden van ons leeft en eeuwig bij ons is. 2 Verzonken in de diepe zee is 't vrezen voor de dood en elk kan schouwen boven 't wee der toekomst morgenrood. 3 Hij leeft en zal nabij ons zijn, waar alles ons verlaat en zo zal deze dag ons zijn een hemeldageraad. Terug naar boven LIED 269: 1-3 1 Het oordeel is daar, Gods boek ligt ontsloten; wat zal het deel zijn, dat ons beidt, als ied're daad en woord en denken 't lot beslist voor d' eeuwigheid? KOOR: Wat zal het lot zijn. dat ons beidt? Hoe zijn wij voor die stond bereid? Behoren w' onrein nog ons zelven, of rein de Heer voor d' eeuwigheid? 2 Werd Jezus' verlossing 't deel onzer harten? Zijn van verzoening w' ons bewust? Is 't Vaderhart, de liefde des Vaders, weer ons deel; wacht ons zijn rust? KOOR 3 Klem vast dan aan 't kruis met dankbaar geloven, broeders, ons geldt ook Jezus' bloed, dat ons bereidt de hoop des levens, die in God ons roemen doet. KOOR Terug naar boven LIED 270: 1-3 1 Heft, Christ'nen, heft uw lofzang aan, roemt deze schoonste aller dagen. De Heer is waarlijk opgestaan, 't geschonden Godsrecht is voldaan, de laatste vijand ligt verslagen. 2 O Jezus, doe ons meer de kracht van Uw verrijzenis ervaren, opdat w' ontrukt aan satans macht uit duisternis tot licht gebracht met U altijd verbonden waren. 3 Welzalig die U toebehoort, die kan geen dood of graf doen beven, die gaat zijn weg bemoedigd voort, daar hij zich vasthoudt aan Uw woord. "Die Mij gelooft, zal eeuwig leven". Terug naar boven LIED 271: 1-3 1 Neem mijn leven, laat het Heer, halleluja, toegewijd zijn aan Uw eer, halleluja. Laat mijn dagen en mijn tijd, halleluja, lovend U zijn toegewijd, halleluja. 2 Neem mijn handen maak ze sterk, halleluja, bruikbaar voor Uw liefdewerk, halleluja. Neem mijn voeten, maak ze licht, halleluja, lieflijk voor Uw aangezicht, halleluja. 3 Neem mijn stem, opdat ik zing, halleluja, buigend voor mijn koning, halleluja. Neem mijn vrienden, laat ze Heer, halleluja, zingend dansen tot Uw eer, halleluja. Terug naar boven LIED 272: 1-4 1 Daar staat iemand aan de deur, laat Hem in, laat Hem in, stel de Heiland niet teleur, laat Hem in, o, laat Hem in. KOOR: Hoor Hem kloppend buiten staan, wil Zijn roepstem niet versmaân, wil niet ledig henen gaan, laat, o laat Hem in, o laat Hem in. 2 Zondaar, open toch uw hart, laat Hem in. Al uw wachten doet Hem smart, laat Hem in. KOOR 3 Hij zoekt steeds des mensen heil, laat Hem in. Zelfs gaf Hij Zijn leven veil, laat Hem in. KOOR 4 Wilt gij blijdschap, liefd' en vreê? Laat Hem in. Hij deelt u dit gaarne meê, laat Hem in. KOOR Terug naar boven LIED 273: 1-5 1 'k Wil zingen van mijn God en Heer, die steeds Zijn zegeningen weer over mensen uitstort telkens weer, waarvan ik mag getuigen. Over mensen uitstort telkens weer waarvan ik mag getuigen. 2 De Naam van Vader, Zoon en Geest, Drie-enig God geducht, gevreesd. Geef ons ook op dit Pinksterfeest Uw Goddelijke zegen. Geef ons ook op dit Pinksterfeest Uw Goddelijke zegen. 3 O Vader, die vol scheppingskracht de wereld schiep met al haar pracht. Hoe groot en heerlijk is Uw macht, waarvan wij mogen zingen. Hoe groot en heerlijk is Uw macht, waarvan wij mogen zingen. 4 Heer Jezus, die op aarde kwam en onze zonden op Zich nam, voor ons geslacht werd als een lam hoe groot is Uwe liefde! voor ons geslacht werd als een lam hoe groot is Uwe liefde! 5 Daal Heil'ge Geest, daal tot ons neer en geef ons steeds Uw zegen weer zodat gesterkt door U steeds meer wij U een loflied zingen. zodat gesterkt door U steeds meer wij U een loflied zingen. Terug naar boven LIED 274: 1-3 1 Hoe zal 't ons zijn, als eenmaal wij verkeren aan 't einde van de lang gestreden strijd en wij naar 't Vaderland des Vaders keren, naar 't land van licht en eeuw'ge heerlijkheid? Als wij het laatste stof van onze voeten, het laatste zweet verwijd'ren van 't gelaat en daar de heil'gen van eertijds begroeten. Wie heeft er woorden voor die toekomststaat? 2 Hoe zal 't ons zijn, als wij met helle stralen van 't Godd'lijk licht als overgoten zijn en, o wat vreugde, dan ten eersten male te zijn als Hij, in waarheid vlekk'loos rein? Hoe wij, door geen onreinheid uitgesloten, versierd zijn met de gouden Koningskroon, als hemelburgers, Godes huisgenoten, voor eeuwig juichen om des Heren troon? 3 Hoe zal 't ons zijn, als Jezus eens zal roepen: "Komt, gij gezegenden, komt meê in 't licht!" en voor de troon met duizend Eng'lengroepen Hem zien van aangezicht tot aangezicht? Die ogen zien, die eens van tranen vloten vanwege 's mensen ongerechtigheid. De wonden, die het kostb're bloed vergoten, dat ons van dood en hel nu heeft bevrijd? Terug naar boven LIED 274A: 1-5 (wijze lied 274) 1 Hoe zal 't ons zijn na alle leed beneden en aan het einde van de aardse strijd, wanneer wij daar het Vaderhuis betreden, verlost en vrij in 's Heren heerlijkheid; het laatste stof geschud is van de voeten, de laatste traan gedroogd is voor Gods troon en wij elkander daar vereend ontmoeten, in 't eeuwig licht ontvangen 't zaligst loon? 2 Hoe zal 't ons zijn. als wij daar van de stralen van 't eeuwig licht geheel doordrongen staan? O, welk een vreugd, de wond'ren te verhalen, waardoor wij zijn verlost en ingegaan, als al 't gebrek voor goed is uitgesloten. Geen schaamt' van schuld of zond' ons meer omgeeft, als hemelburgers en als huisgenoten verkeren bij de Heer, Die eeuwig leeft. 3 Hoe zal 't ons zijn, als wij de liefdekoorden, waardoor wij zijn getrokken tot Gods Zoon, dan onvermengd gevoelen in die oorden, met vrij geworden ziel voor 's Heren troon? Als elke wolk voor 't oog zal zijn verdwenen gelijk een nevel voor het zonnelicht en 't Lam van God ons allen is verschenen in heerlijkheid voor 's Vaders aangezicht? 4 Hoe zal 't ons zijn, als Hij tot ons zal spreken: "Komt in, gezegenden, in heerlijkheid!" en wij voor eeuwig drinken uit die beken, waaruit wij hier gelaafd zijn in de strijd en d' ogen zien, die hier van tranen vloten om zielenood en 's harten hardigheid, die wonden, die het dierbaar bloed vergoten, dat ons van dood en zonde heeft bevrijd? 5 Hoe zal 't ons zijn, als, wat geen oog aanschouwde, geen oor gehoord heeft op deez' arme aard, ons oog zal zien, waar 't hart op Hem betrouwde, in 't vaderland om Jezus' troon geschaard? Welaan, dan nu het steile pad betreden. Het is ons zweet en alle moeite waard. En, moet het zijn: om Zijnen Naam geleden! Die, als Hij leed, ons allen heeft gespaard. Terug naar boven LIED 275: 1-2 1 Genade Gods! Wat sterv'lingsmond prijst ooit U naar waardij; verloren was 'k, toen Gij mij vond, een slaaf en nu ben 'k vrij. 'k Was blind voor 't waar en enig goed; Gij deed Uw heil mij zien, deed mij besprenkeld met Uw bloed, een wis verderf ontvliên. 2 Aan Jezus' hand nu voortgeleid, ken ik geen vreze meer, maar jubel in mijn zaligheid, 'k zing steeds Zijn lof en eer. De wereld toch gaat straks voorbij met haar begeerlijkheid, maar d' erf'nis wordt bewaard voor mij bij God in heerlijkheid. Terug naar boven LIED 276: 1-4 1 Door Jezus' sterven gaf Hij de mens macht, 't vlees steeds te doden door Zijns Geestes kracht; door Zijn verrijzenis kan de mens weer, zonde bestrijdend, bestaan tot Gods eer. KOOR: Laat ons dus steeds met vrijmoedigheid gaan, Hij laat geen zondaar ooit troosteloos staan; zie slechts op Jezus, Die 't al heeft volbracht; zie slechts op Hem, want geloven geeft kracht. 2 Zijt gij in strijd, gij zijt nimmer alleen; steeds heeft Hij voor Zijne kind'ren gestreên. Hij geeft Zijn woord als een tweesnijdend zwaard, zalig hij die dit altijd bewaart. KOOR 3 Wordt gij verzocht, och, geloof dan maar vrij, Hij is in alles verzocht zoals wij; geef de verzoeker geen plaats, doch weersta, dan moet hij vlieden voor Zijne genâ. KOOR 4 Hebt gij veel zorgen, vervolging, verdriet, weet, dat bij al, wat het leven u biedt, Jezus kan helpen, daar Hij alles weet en, meer dan gij, al die smarten eens leed. KOOR Terug naar boven LIED 276A: 1-5 (wijze lied 276) 1 Stervend met Jezus, Zijn vloekdood mijn eer; levend met Jezus in Godd'lijk verkeer; opziend tot Jezus, wiens glorie 'k begeer, polsslag bij polsslag ben 'k d' Uwe steeds, Heer! KOOR: Polsslag bij polsslag weegt liefde mijn lot, polsslag bij polsslag is 't leven uit God; opziend tot Jezus, wiens glorie 'k begeer; polsslag bij polsslag ben 'k d' Uwe steeds, Heer! 2 Nooit kamp ik eenzaam, waar 'k strijd voor Gods recht, nooit kroont me een zege, die Hij niet beslecht: 't kruis is Zijn standaard, Zijn pleit reeds beslecht, polsslag bij polsslag maakt waar, wat Hij zegt. KOOR 3 Nooit komt beproeving of Jezus is dáár, drukken mij zorgen, Hij torst mijn bezwaar; dreigen mij noden, Hij hoedt voor gevaar; polsslag bij polsslag maakt kracht openbaar. KOOR 4 Nooit smaakt de ziele miskenning en hoon; nooit slaakt z' in kommer een droevige toon; nooit gaat z' in 't rouwkleed of ginds op Zijn troon, polsslag bij polsslag, verkwikt haar Gods Zoon. KOOR 5 Nooit voel 'k een zwakheid, waar Hij niet in deelt; nooit lijd 'k aan krankheid, waar Hij niet van heelt. Jezus, mijn Heiland, geen troost, die zó streelt, polsslag bij polsslag vervult mij Uw beeld. KOOR Terug naar boven LIED 277: 1-3 1 Heer, blijf dicht bij mij, daar d' avond snel daalt; 'k ben slechts daar veilig, waar Gij mij omstraalt. Blijf daarom dicht met Uw licht mij nabij, licht Gij mij voor, blijf, Heer Jezus, met mij. KOOR: Heer, blijf met mij, daar het noodweer steeds klimt; waar hulp'loos mij het gevaar reeds begrimt, rest hoop en moed mij alleen aan Uw zij, houd Gij mijn hand, blijf, Heer Jezus, met mij. 2 Blijf Gij met mij, dan klopt 't hart gerust; slechts in Uw spoor ben 'k mij zeker bewust, breng mij toch veilig aan d' andere zij, blijf mij ook dan nog, Heer Jezus, nabij. KOOR Terug naar boven LIED 278: 1-4 1 Wij roepen luid: "Halleluja!" en ontplooien de vaan van 't kruis. Voorwaarts gaan w' in de kracht des Heren, straks wacht rust ons in 't Vaderhuis. KOOR: Strijdend aan Zijn zij overwinnen wij, steeds de vijand achterna, broeders in de rij, zusters, zij aan zij, achter Jezus. Halleluja! 2 Wij roepen luid: "Halleluja!" want de Bruidegom is nabij; steeds de lampen gevuld en brandend, wachten, waken en bidden wij. KOOR 3 Wij roepen luid: "Halleluja!" satans einde is haast nabij, hel en dood weldra overwonnen; broeder. zuster, zeg, waar staat gij? KOOR 4 Wij roepen luid: "Halleluja!" Onze harten, zij kloppen snel! Jezus zal weldra wederkeren. looft en prijst Hem, Immanuel. KOOR Terug naar boven LIED 279: 1-3 1 Heil'ge Jezus, trouwe Vriend, Die mij in liefde dient, houd mijn zwakke hand gevat op het ruw en eenzaam pad, dat zo steil mij opwaarts leidt; 't hart, dat Uw vertroosting beidt, gaat verkwikt, bemoedigd voort, als het maar Uw fluist'ren hoort. KOOR: Leid mij op het enge pad. Leid mij, leid mij telken stond; houdt Gij mijne hand gevat, nimmer, nimmer ga 'k te grond. 2 Vriend, Die ons alom verzelt en aan 't hart, door angst gekneld, bij 't al worst'lend opwaarts gaan, 's Vaders liefde doet verstaan, sterk, vermeer mijn zwak geloof, en wat ooit mijn moed verdoov', fluister binnen mij altijd; "Ik ben met u in de strijd". KOOR 3 En is eens de reis volbracht, heeft dan 't hart nog enkel macht tot een laatste zucht en beê, sterk dan in mijn ziel de vreê, die 't geloof in Jezus' bloed als zijn anker smaken doet. Fluister zacht dan ook in mij: Wijkt het al, Ik blijf u bij". KOOR Terug naar boven LIED 280: 1-4 1 't Is middernacht en in de hof, buigt, tot de dood bedroefd, in 't stof de Levensvorst; in Zijn gebeên doorworstelt Hij Zijn strijd alleen. 2 't Is middernacht, maar hoe Hij lijdt, Zijn jong'ren slapen bij die strijd; en derven, afgemat in rouw, de aanblik op des Meesters trouw. 3 't Is middernacht, maar Jezus waakt, en 't zielelijden, dat Hij smaakt, bant uit Zijn hart de bede niet: "Mijn Vader, dat Uw wil geschied". 4 't Is middernacht, en 't Vaderhart sterkt en verstaat de Man van smart, Die 't enig lijden, dat Hij torst, ten eind doorstrijdt als Levensvorst. Terug naar boven LIED 281: 1-3 1 't Kan zijn in de morgen, bij 't zwichten van 't duister, als t zonlicht de neev'len verdrijft door haar luister, dat Jezus terugkeert en Hij ied're kluister der Zijnen voor altijd verbreekt. KOOR: Jezus, Heiland, hoe lang, hoe lang, Eer U ons feestgezang tegenjubelt: Halleluja! Halleluja! Amen. Halleluja! Amen. 2 't Kan zijn op de middag of als reeds bij 't dalen de zon 't west verguldt met haar gloedrode stralen, dat Jezus Zijn grens stelt aan 't zwoegen en dwalen Zijns volks, en hun ruste bereidt. KOOR 3 O, blijdschap, dan dreigt ons geen smart meer of sterven, dan zullen Gods strijders hun eerkroon verwerven, als God met Zijn Zoon ons de vreugde doet erven, die 't kruis onzes Konings bekroont. KOOR Terug naar boven LIED 282: 1-3 1 Hoor, hoor, mijn ziel, hoor om ons eng'len zingen! Met helder blij gezang en stil gebed zijn dienaars, die des Vaders troon omringen. altijd ook daar, waar ik mijn schreden zet. KOOR: Eng'len van Jezus houden de wacht, zingen hun welkom den pelgrims in de nacht. 2 Zingt, eng'len zingt! Straks zult g' ons welkom heten omhoog waar ons de hemel vreugde biedt, waar strijd en dood en rouw zal zijn vergeten. O, zingt ons van de hemel in uw lied. KOOR 3 Als soms op aard' de wolken 't licht verduist'ren, dan zien wij op tot Hem, die 't al gebiedt. Zijn eng'len zingen! Laat ons naar Hem luist'ren. De Heer is God, Hij doet de nacht teniet. KOOR Terug naar boven LIED 283: 1-4 1 Vaste Rots van mijn behoud, als de zonde mij benauwt, laat mij steunen op Uw trouw, laat mij rusten in Uw schaûw, waar het bloed door U gestort, mij de bron des levens wordt. 2 Jezus, niet mijn eigen kracht, niet het werk door mij volbracht, niet het offer dat ik breng, niet de tranen die ik pleng, schoon ik ganse nachten ween, kunnen redden, Gij alleen. 3 Zie, ik breng voor mijn behoud U geen wierook mirr' of goud; moede kom ik, arm en naakt, tot de God die zalig maakt, die de arme kleedt en voedt, die de zondaar leven doet. 4 Eenmaal als de stonde slaat, dat dit lichaam sterven gaat, als mijn ziel uit d'aardse woon opklimt tot des rechters troon, Rots der eeuwen, in Uw schoot berg mijn ziele voor de dood. Terug naar boven LIED 284: 1- 4 1 Waak Christen, wees wakker, de Heer roept ten strijd de trouwe, die hart Hem en zwaard heeft gewijd. De vijand dreigt tartend het erf van uw Vorst; ga, toon als een held uw gelaat hem en borst. KOOR: Toon als een held, toon als een held, toon als een held uw gelaat hem en borst. 2 Hoe groot ook 't gevaar zij, versaag niet in moed; uw Koning heeft recht op uw liefd' en uw bloed. Keer palstaand de boze in de naam van uw Vorst en toon als een held uw gelaat hem en borst. KOOR 3 De strijd voor uw Koning is wettig en schoon; Hij vraagt voor Zijn liefde uw liefde tot loon. Bekamp dan de satan, wees trouw aan uw Vorst en toon als een held uw gelaat hem en borst. KOOR 4 Ga moedig, uw Helper, de Heer is nabij. Waar 't strijden het heetst is, daar, Christen, is Hij. De vijand vliedt immer bij 't zien van uw Vorst, ja, toon als een held uw gelaat hem en borst. KOOR Terug naar boven LIED 285: 1-5 1 Uw Koning staat, wacht voor de poort; Hebt gij Zijn kloppen niet gehoord? Gij hoordet wel, maar draalt en toeft: Och, dat ge wist, hoe ’t Hem bedroeft. 2 Zijn liefde biedt u meer dan goud. Een sneeuw-wit kleed, dat nooit veroud. Een koningsnaam en priester rang. Hoe draalt en toeft gij dan zo lang? 3 Wat wilt gij meer, daar Hij om niet U ’t godd’lijk leven eeuwig biedt? Hoe hinkt g’ op twee gedachten nog, Na al der zonde wreed bedrog? 4 Draal langer niet, eens is vervuld De maat ook van Zijn teêr geduld; Wee u, wanneer Hij verder gaat, En u ook geldt Zijn droef: Te laat! 5 O, dat dit aller vrees’lijkst woord Toch nimmer van u wordt gehoord; Kom, spoed u, laat met dankb’ren zin, Nu ’t tijd nog is, uw Koning in. Terug naar boven LIED 286: 1-3 1 Wie is het, die de wijnpers in Gods kracht heeft getreên, die zich geheel voor allen gaf, Zijn strijd streed gans alleen? 't Is de Heer, Die voor ons leed; door liefdemacht, 't offer, dat met God verzoent, voor ons volbracht. KOOR: Zijn liefdemacht, die 't al volbracht, Zijn liefdemacht heeft aan 't kruis op Golgotha het al volbracht. 2 De strijd zag Hem verwinnaar, Hij heeft Zijn volk verlost: maar 't heeft een strijd, als niemand streed, aan 't kruishout Hem gekost. Door een elk verlaten stierf Hij in de nacht, toen aan 't kruis als Priestervorst Hij 't al volbracht. KOOR 3 Heer, Offerlam, ons Pascha, voor ons aan 't kruis gedood, U klink' ons lied, die 't Vaderhuis en hart ons weêr ontsloot. Lof en dank zij toegebracht Uw liefdemacht, die ons aan Gods Vaderhart heeft weêrgebracht. KOOR Terug naar boven LIED 287: 1-5 1 Vreugde, vreugde, louter vreugde is bij U van eeuwigheid. Schepper, die 't heelal verheugde, bron van eeuw'ge vreugde zijt. Gij, die woont in licht en luister, drijft de schaduwen uiteen. Hij, die zoekend doolt in 't duister, vindt het licht bij U alleen. 2 In de harmonie der sferen klinkt een loflied U gewijd. Sterren, eng'len, allen eren U, de Heer der heerlijkheid. Velden, wouden, beken, bergen, stromen, zeeën, alles juicht. Vogels, bloemen en fonteinen, 't werk, dat van Uw vreugd getuigt. 3 Duizend lichten, duizend kleuren zijn de weerglans van Uw pracht: daarmee wilt Gij mensen beuren uit hun zorgen uit hun nacht. Op een zee van licht en zangen voert Gij ons tot U omhoog. Gij, Heer, zijt ons hoogst verlangen: doof niet voor Uw licht ons oog. 4 Open nu ook onze ogen voor het ware vreugdelicht, opdat wij Uw naam verhogen, juichend voor Uw aangezicht. Want in Christus komt Gij nader hem, die onder zonde zucht. Ieder wilt Gij zijn een Vader, die in Jezus tot U vlucht. 5 Wil van ons Uw vreugde geven, hef ons op tot U omhoog, Gever van onsterf'lijk leven, die tot ons U nederboog. Dan gaan wij hier zingend voorwaarts, onbevreesd in smart en pijn. Laat ons Heer, door Uwe liefde eeuwig in Uw vreugde zijn. Terug naar boven LIED 288: 1-5 1 Maranathaklokken luiden door al d' eeuwen overal; luide roepend, vriend'lijk nodend, vreugde gevend zonder tal. Ja, de wederkomst des Heren gaf de eerste Christ'nen moed en de hoop op Zijn verschijning zet ook onze ziel in gloed. 2 Maranathaklokken luiden; welk een heerlijk vreugdakkoord! Zalig hij, die wakend, biddend acht geeft op 't Profetisch Woord. Wet, profeten en ook psalmen spreken allen van dit feit; 't Woord leert van begin tot einde: Jezus komt in heerlijkheid. 3 Maranathaklokken luiden: Christ'nen op! Uit slaap en sleur! Gordt de lend'nen, vult de lampen, stelt uw Bruigom niet teleur! Dienaars, predikt 's Heren toekomst! 't Is de spijs te rechter tijd. Laat de boodschap helder klinken: Jezus komt, zijt gij bereid? 4 Maranathaklokken luiden: Gij, Gods kind'ren. hoort Zijn stem! Reinigt u, wordt vol des Geestes, wandelt waardiglijk in Hem, maakt u los van zonde en wereld, sterkt u in 't gebed en 't Woord, dient elkander in de liefde, blijft in Hem, gaat moedig voort. 5 Maranathaklokken luiden, Tot aan 's werelds verste end. Volken, natiën en tongen worden met Zijn komst bekend. Helpt toch mee de klokken luiden, eer 't geluid voor goed verstomt, heel de wereld moet het weten, dat weldra haar Koning komt. De laatste vier regels van het 5e couplet kunnen bij elk vers als refrein worden gezongen. Terug naar boven LIED 289: 1-4 1 God zij met ons tot ons wederzien, Hij, de Heer der legerscharen, Hij zal uwe gang bewaren; God zij met u tot ons wederzien. 2 God zij met u tot ons wederzien. Ga met God en wees een zegen, voorspoed geev Hij op uw wegen; God zij met u tot ons wederzien. 3 God zij met u tot ons wederzien. Hij zal uwe arbeid lonen en uw werk met zielen kronen; God zij met u tot ons wederzien. 4 God zij met u tot ons wederzien, hier op aard of eens daarboven, waar wij na de strijd Hem loven! God zij met u tot ons wederzien. Terug naar boven LIED 290: 1-4 1 Ver boven alle sterren, daar is Gods Vaderhuis. Daar klinkt in alle zalen der eng'len harpgeruis. Daar springen de fonteinen in Edens nieuwe hof en zingen alle zaal'gen hun psalmen tot Gods lof. 2 Daar zijn de paarlen poorten en straten van fijn goud. Daar bloeit een eeuw'ge lente en jeugd, die nooit veroudt. Daar waaieren Gods palmen en blinkt het eeuwig licht. Daar glanst de zaal'ge vreugde op ieders aangezicht. 3 Ver boven alle sterren staat Gods geducht paleis en 't wacht ons aan het einde van onze aardse reis. Daar is geen leed, geen moeite, geen ziekte, geen verdriet. Daar is het eeuwig vrede en zegt God: "Kind, geniet!" 4 Naar 't huis boven de sterren gaat mijn verlangen uit. Nog zijn wij in de moeite, maar toch zijn wij Gods bruid. Eens zal Zijn kerk daarboven vergaderd zijn in 't licht en zal mijn stem Hem loven, als 't feest wordt aangericht. Terug naar boven LIED 291: 1-3 1 Ik was een dwalend schaap, ik zag de kudde niet, Ik hoorde niet des Herders stem, zo vaak ik Hem verliet. Ik was een dwalend kind, ik zag de ander niet, Ik hoorde niet des Vaders stem, ik deed Hem slechts verdriet. 2 De herder zocht zijn schaap, de Vader zocht Zijn kind. Hij zocht het in het donk're dal, waar men geen hulp meer vindt. Hij vond mij in mijn nood, zover van 't Vaderhuis. Hij gaf mij aan de dood niet prijs, Hij bracht mij veilig thuis. 3 Nu zing ik Davids lied: mijn Herder is de Heer! Hij voert mij in een grazig land, Hij draagt mij telkens weer. Voortaan vrees ik geen kwaad en ik zal voor altijd verblijven in des Heren huis, ja, tot in eeuwigheid! Terug naar boven LIED 292: 1-3 1 Heere onze God en Vader, O hoe heerlijk is Uw naam, heel Uw schepping, gans de aarde looft en prijst U altezaam. Leer ons knielen voor Uw grootheid, maak ons dankbaar, keer op keer. Alles wat wij niet verdienen, krijgen w' uit Uw hand steeds weer. 2 Kijk ik, Heer, naar wat U maakte, naar de sterren en de maan, wie ben ik dan toch, o Heere, dat U met mij bent begaan. Toch hebt Gij de mens, o Heere, bijna Goddelijk gemaakt. Heer, ik dank U, dat Uw liefde nu ook mij heeft aangeraakt. 3 Laat ons met Uw schepping leven, die zo zuiver is en goed, dat wij al het goede geven, zoals Uw natuur dat doet. Leer ons knielen voor Uw grootheid, maak ons dankbaar, keer op keer. Alles wat wij niet verdienen, krijgen w' uit Uw hand steeds weer. Terug naar boven LIED 293: 1-4 1 Waak op mijn hart, mijn tong, stem aan: zing God' een dankbaar lied; de Heer heeft bij mij welgedaan, mij is genâ geschied. 2 Zijn goedheid heeft mij vreugd verwekt; 'k was gans onrein en naakt. Zijn liefde heeft mijn schuld bedekt, mij weer Zijn kind gemaakt. 3 Juicht, heilsgenoten, met mij mee en roemt in Christus' kruis; Zijn offer schenkt ons hart Zijn vreê en deel in 't Vaderhuis. 4 Ons halleluja juub'le blij tot eer van Gods genâ; In Jezus zijn wij rein en vrij, looft God, halleluja! Terug naar boven LIED 294: 1-3 1 Heer, geef mij meer reinheid, meer kracht van omhoog; meer losheid van 't aardse, richt opwaarts mijn oog. Geef lust tot de waarheid, meer vrucht dan voorheen, meer zien op mijn Heiland, op Jezus alleen. 2 Meer dankbaarheid geef mij, meer trouw, o mijn God; meer innige liefde, meer rust in mijn lot. Meer tranen van meêlij, meer deelnaam' in smart, meer zachtheid en teerheid, meer ootmoed in 't hart. 3 Meer heiligheid geef mij, meer ijver en lust; meer leed over zonde, meer vrede en rust. Meer blijven in Jezus, meer sterkte van U, meer lust U te dienen, Heer, geef mij dit nu! Terug naar boven LIED 294A: 1-3 1 Meer heiligheid geef mij, meer teerheid van hart, meer leed om de zonde, om al wat U smart; meer vrijheid in 't bidden, meer ingaan op 't woord. Meer, Heiland, 't vertrouwen in U, ongestoord. 2 Meer dankbaarheid geef mij, meer stilt' in de Heer, meer pijn om 't Hem smaden, meer vreugd' in Zijn eer. Meer gloed voor mijn Koning, meer kracht in de strijd, meer lof voor elk' uitkomst, meer kalmt', als ik lijd. 3 Meer zegepraal geef mij, meer opwaarts het oog, meer vrijheid van 't aardse, meer zucht naar omhoog. Meer hemelse rijpheid, meer d' Uwe onverdeeld, meer vreugd U te dienen, meer, Heiland, Uw beeld. Terug naar boven LIED 295: 1-6 1 Hoe zoet, Heer Jezus, klinkt Uw naam, in 't U gewijd gemoed. Gij bond weer aard en hemel saam door 't off'ren van Uw bloed. 2 Geen hart werd ooit zo diep gewond, zo afgemat in rouw, dat Gij zijn leed niet helen kondt door Uw genaad' en trouw. 3 De rots, waarop onwankelbaar in nood en strijd ik sta, is tot in 't allerbangst gevaar, mijn Heiland, Uw genâ. 4 Mijn Koning, Midd'laar, Herder, Vriend, mijn alles, Heer, zijt Gij; een Meester, die Zijn dienaars dient, Behouder, zijt G' ook mij. 5 Nooit breng ik U naar waarde dank, als ik Uw kruis aanschouw; hoe koud en zwak toch blijft de klank mijns loflieds op Uw trouw. 6 Maar eenmaal, van dit vlees ontdaan, verheerlijkt voor Uw troon, hef ik dan ook een loflied aan, rein als Uw gunstbetoon. Terug naar boven LIED 296: 1-3 1 Waak, want uw tijd is kort; haast is uw dag voorbij; waak, want uw vijand loert, spiedend uw zwakke zij, zwak zijn uw' vlees en wil; zoek bij de Heer uw kracht; enig door Hem weerstaat, Christus, gij 's vijands macht. KOOR: O, waak en bid, o, waak en bid; O, waak en bid, o, waak en bid; O, waak in het duister en waak in licht; Christen waak en bid. 2 Geef aan geen sluim'ring toe, vrees twijf'lend ongeloof; hoe ook de vijand vleit, houd hart en oren doof. Waak, Christen, waak en bid: voor u waakte eens de Heer; denk aan Gethsemané; uw trouw zijn is Zijn eer. 3 Houd Jezus' hand gevat, in Hem is veiligheid; Hij heeft in 't Vaderhuis u plaats en vreugd bereid. Ga, volg des Herders spoor, Hij baande 't met Zijn bloed, en schenkt, wie waakt en bidt, eens 's hemels eeuwig goed. KOOR Terug naar boven LIED 297: 1-3 1 Jezus, hoor ons bidden, zie in liefd' ons aan; wilt Gij in ons midden met ons verder gaan. Gij wilt ons omringen met Uw liefd' en zorg; leer ons dankend zingen, Jezus, onze Borg. 2 Gij waart ons ten Herder op 't betreden pad; leid ons nu ook verder naar Gods vredestad. Zonder U wordt dwalen, struik'len hier ons deel; met U zegepralen wij tot 't eind geheel. 3 Dus is ons verwachten op Uw hulpe, Heer; heilig onze krachten, sterk ze daag'lijks meer, tot w' als 's Vaders zonen, met Uw Geest bedeeld, ons in waarheid tonen dragers van Uw beeld. Terug naar boven LIED 298: 1-4 1 Dreigend woeden wind en golven Om mijn ranke boot; In der branding schuim bedolven, Klimt gestaâg mijn nood. KOOR: Vrees niet, vrees niet, zie uw Heiland, Zie uw Heiland is nabij. Vrees niet, vrees niet, zie, uw Heiland, Uw Heiland, Jezus, is nabij, Ja, vrees niet, vrees niet, zie, uw Heiland, Uw Heiland, Jezus, is nabij. 2 Nooit verlaten of begeven Heeft Zijn liefde mij; Hij, de bron van kracht en leven, Staat getrouw ter zij. KOOR 3 Heer, laat nooit in mij verdoven ’t Klemmen aan Uw woord; Opdat ‘k altijd blijv’ geloven, Dat Gij zijt aan boord. KOOR 4 Blijft dan woeden, wind en baren, In Hem ben ‘k gerust; ‘k Zal de haven haast ontwaren, Ginds aan d’ eeuw’ge kust. KOOR Terug naar boven LIED 299: 1-3 1 De Heer zal komen, ja weldra, wees voor Zijn komst bereid; ontvang Zijn volheid van genâ, wees voor Zijn komst bereid. Rechtvaardig, heilig is de Heer, getrouwen kroont Hij eens met eer: als hun Verlosser komt Hij weer, wees voor Zijn komst bereid. KOOR: Zult gij gereed zijn, als de Bruigom komt? Zult gij gereed zijn. als de Bruigom komt? Is uw lamp bereid voor Hem? "Zult", klinkt haast de jubelstem, "gij ook gereed zijn, als de Bruigom komt?" 2 Wat om u heen verdwijn' of vall', Hij komt in heerlijkheid: wat ook verzink' of sterven zal, Hij komt in majesteit. De Zoon des mensen van omhoog komt weder op de wolkenboog; aanschouwen zal Hem aller oog, Hij komt in heerlijkheid. KOOR 3 Waak dan en bid en wees bereid, wees wachtende op Hem, let op de teek'nen van de tijd, wees wachtende op Hem. "Alleen de Vader weet die stond", zo sprak eertijds des Heren mond; Zijn wederkomst is ons verkond: wees wachtende op Hem. KOOR Terug naar boven LIED 300: 1 1 Geest van God, maak in dit uur al Uw kind'ren vrij. Schenk nieuw leven kracht en vuur, schenk het ook aan mij! Neem mij, breek mij, vul mij, zend mij! Schenk nieuw leven kracht en vuur, schenk het ook aan mij! Terug naar boven LIED 301: 1-3 (wijze lied 300) 1 Heer, eer van hier wijgaan, Bevestig ons, versterk Ons in ’t geloof en doe ons staan, Bestand in strijd en werk. 2 Geef vrede in ons huis, Ook liefd’ en broederzin; Dan worden zorgen, ziekt’ en kruis Tot zegen en gewin. 3 Waarheen op ’t levenspad Uw hand ons ook geleidt, Wij rijpen voor de vredestad En voor haar zaligheid. Terug naar boven LIED 302: 1-3 1 Mijn ziel verlangt naar U; Heer Jezus, red mij nu uit al mijn nood. Ik wil niet langer gaan op ijd'le zondenpaân: 'k vat Uwe hand voortaan, die Gij mij bood. KOOR: Aan U mij toevertrouwend, geef ik U geheel mijn hart; op Uw belofte bouwend, rust mijn ziel van smart. 2 Lang heb ik U weerstaan; door eigen gang te gaan, was 'k bijna dood. Maar Uwe liefde, Heer, zocht mij weer ied're keer; 'k leg mij nu voor U neer, red m' uit de nood. KOOR 3 Ja, Heer, ik neem het aan, Gij laat geen zondaar staan, 't hart heeft nu rust. Jezus, Gij zijt mijn Heer, 'k leef voortaan tot Uw eer; woon in mij daag'lijks meer, mijn vreugde en lust. KOOR Terug naar boven LIED 303: 1-4 1 Jezus, leven van mijn leven, Jezus, dood van mijne dood, Gij hebt U voor mij gegeven, Zelf U off'rend voor mijn nood, opdat ik niet redd'loos sterven, maar Uw heerlijkheid zou erven, voor dit heil aan mij geschied, prijz' U eeuwiglijk mijn lied. 2 Hoe U smaad en spot mocht honen, Gij zweeg bij al 't last'ren stil; liet Uw hoofd met doornen kronen, 'k weet het, Heer, om mijnentwil, om mij, die Gods beeld moest derven, weer Zijn beelt'nis te doen erven; voor dit heil, aan mij geschied, prijz' U eeuwiglijk mijn lied. 3 Heer, Verzoener mijner zonden, Heiland, Die mij hebt gezocht, Die mijn boeien hebt ontbonden, hebt voor God mij vrijgekocht. Ik, onrein, in schuld verloren, ben in U opnieuw geboren. Voor dit heil, aan mij geschied, prijz' U eeuwiglijk mijn lied. 4 Heer, ik zal Uw lof verbreiden voor Uw weldaân zonder tal; wil door mij ook and'ren leiden, goede Herder, tot Uw stal. Voeg, tot eer van Uw genade, onze harten, vroeg en spade, om Uw weldaân ons geschied, saam in 't eeuwig vreugdelied. Terug naar boven LIED 304: 1-4 1 Looft den Heere, prijst Zijn daden, zingt Uw God een dankbaar lied, Die eens woonde bij de mensen en Zijn eeuwig huis verliet. KOOR: Zing maar blij, zing maar blij, zing maar blij, want groot is Hij! 2 Al Zijn oorden zijn waarachtig, want volkomen is de Heer. Hoger dan het blauw des hemels ziet Hij op Zijn scheps'len neer. KOOR 3 Hij verbreekt de raad der bozen en verheft wie nederviel, Hij versterkt, wie op Hem bouwen, daarom juicht het in mijn ziel. KOOR 4 Laat de vrede in mij dalen, Heer, vergeef mij elke dag. Dat ik eens bij Uw verschijnen eeuwig bij U wonen mag. KOOR Terug naar boven LIED 305: 1-3 1 Zie, o Jezus, ons bijeen om ons door Uw woord te stichten; dat Uw Geest ons kracht verleen' om ons naar Uw wil te richten. Laat geen aardse zorg ons krenken, nu w' aan 't hemels heilgoed denken. 2 Heer, verlicht ons zwak verstand, nog met nevelen omtogen; schenk, op reis naar 't Vaderland, Uwe kracht ons uit de hoge; zo de mens iets goeds zal werken, moet Gij Zelf hem daartoe sterken. 3 Glans van 's Vaders heerlijkheid! Licht van licht, uit God geboren! Maak ons tot Uw dienst bereid! Open hart en mond en oren! Onze beden, onze zangen, wil die, Heer, in gunst ontvangen! Terug naar boven LIED 306: 1-3 1 Op bergen en in dalen en overal is God! Waar wij ook immer dwalen of toeven daar is God! Waar mijn gedachten zweven of stijgen daar is God! Omlaag en hoog verheven, ja, overal is God! 2 Zijn trouwe Vaderogen zien alles van nabij! Wie steunt op zijn vermogen, die dekt en Zegent Hij! Hij hoort de jonge raven, bekleedt met gras het dal, heeft voor elk schepsel gaven, ja, zorgt voor gans 't heelal! 3 Roem, Christen, aan mijn linker en rechterzijd' is God! Waar 'k machtbos nederzinke of bitter lijd', is God! Waar trouwe vriendenhanden niet redden, daar is God! In dood en doodse banden, ja, overal is God! Terug naar boven LIED 307: 1-3 1 Loof God met alle krachten, verhef Zijn naam, zo groot! Wie hulp van Hem verwachten, verlost Hij uit hun nood. Gedenk, mijn ziel, Zijn daden, vergeet er zelfs niet één, Hij heeft U overladen met goedheid, Hij alleen. 2 Al wat gij hebt misdreven, hoe veel het ook mag zijn, wil Hij in gunst vergeven, ook stilt Hij al uw pijn. Barmhartig en genadig, vol liefde telkens weer, lankmoedig en weldadig is Isr'els God en Heer. 3 Kortstondig is ons leven, als bloemen op het veld, niets doet hen meer herleven, wanneer de wind hen velt. Maar over wie Hem vrezen, is 's Heren gunst altijd. Hij zal dezelfde wezen, nu en in eeuwigheid. Terug naar boven LIED 308: 1-3 1 God is goed, die in Zijn almacht alle hulp op aarde geeft. Wat u kwelt door smart of lijden, Jezus zegent al wat leeft. Want Hij hoort op heel de aarde, waar wij wonen, elke bee, gaat als Heer van recht en waarheid in Zijn liefde met ons mee. 2 Vrees niet voor de dag van morgen, volg gewillig Zijn gebod. Want hoe vluchtig ook ons leven, eeuwig is de Here God. Leg maar alles in Zijn handen, die de dood is ingegaan, maar vanuit de schoot der aarde glorierijk is opgestaan. 3 Vrede zal er dan weer wezen, als de Heer komt in mijn ziel en ik in mijn schuld en onmacht diep gebogen nederkniel. Want de Here, hoog verheven, wendt zich van geen zondaar af, die zich hulp'loos en verlaten aan de Heiland overgaf. Terug naar boven LIED 309: 1-3 1 Heere God, ik wil U prijzen voor Uw goedheid al den dag, dat ik leef in Uw bescherming en Uw troost ervaren mag. KOOR: Heer in de hemel, maak mij rein en wil mijn trouwe Leidsman zijn, wil mijn trouwe Leidsman zijn, een Leidsman zijn op weg naar Huis. 2 Blijf mij bij door Uw' genade, dat ik weten mag, o Heer, Gij alleen, en niemand anders, ziet vol liefde op mij neer. KOOR 3 Wees niet bang, maar leg uw lasten en uw twijfel voor Hem neer, Die de weg is en het leven, Wiens verlossing ik begeer. KOOR Terug naar boven LIED 310: 1-4 1 Heil'ge bijbel, woord mijns Gods, boek, veracht door 's werelds trots, meer dan 't heerlijkst goed op aard'. Zijt g' als Gods geschenk mij waard, zijt g' als Gods geschenk mij waard. 2 Hartespiegel is m' Uw blad, raadsman op mijn levenspad; zwaard, welks scherpte niets weerstaat, veilig schild voor 't dreigendst kwaad. veilig schild voor 't dreigendst kwaad. 3 Trooster in het bangst der smart, woord mijns Gods, heers in mijn hart; werp Uw' Geest er, trouwe Heer, al, wat U weerstreeft, ter neer. al, wat U weerstreeft, ter neer. 4 Heilig woord, woord van mijn God, borg vanaf mijn kinderlot, Gij zult ook in stervenspijn licht mij in het doodsuur zijn. licht mij in het doodsuur zijn. Terug naar boven LIED 311: 1-4 (wijze nr. 310) 1 Dreunen zal eens ‘t feestgeluid, Als zich ‘t luchtgewelf ontsluit, En d’ archangel doet verstaan: Jezus komt, Zijn dag breekt aan Jezus komt, Zijn dag breekt aan. 2 Dan meldt, bij ’t bazuingeschal, ’t Lied der eng’len aan ’t heelal, Dat Gods Zoon in ’t eeuwig licht, Zich het rijk des vredes sticht. Zich het rijk des vredes sticht. 3 Zalig, zie Zijn reddend Woord Tot behoud en vrede hoort; ’s Konings komst in majesteit, Kroont ook Hem met heerlijkheid. Kroont ook Hem met heerlijkheid. 4 Juicht, verlosten door Gods Zoon, Zijn genâ schenkt u de kroon, En in ’t nieuw Jeruzalem, Heerscht voor eeuwig gij met Hem. Heerscht voor eeuwig gij met Hem. Terug naar boven LIED 312: 1-3 1 Leg maar stil je hand in Zijn handen, zeg maar stil amen op Zijn woord. Laat Zijn licht in je hart zo branden voor Hem, die je ja heeft gehoord. REFREIN: Leg maar stil je hand in Zijn handen. Zeg maar stil amen op Zijn woord op de weg naar hemelse landen, naar de stad met gouden poort. 2 Kom maar steeds met moeilijke vragen tot de God, die het antwoord weet. Hij, die jouw lasten ook wil dragen, is het, die je nimmer vergeet. REFREIN: 3 Geef Hem maar je volste vertrouwen, weet ook, dat je Zijn kind mag zijn. Je mag Zijn kerk mee helpen bouwen, zing maar mee heel zacht het refrein. REFREIN: Terug naar boven LIED 313: 1-3 1 Neem mijn leven, laat het, Heer, toegewijd zijn aan Uw eer. Maak mijn uren en mijn tijd tot Uw lof en dienst bereid. 2 Neem mijn handen, maak ze sterk, trouw en vaardig tot Uw werk. Maak, dat ik mijn voeten zet op de wegen van Uw wet. 3 Neem mijn stem, opdat mijn lied U mijn Koning hulde biedt. Maak, o Heer, mijn lippen rein, dat zij Uw getuigen zijn. Terug naar boven LIED 314: 1-3 1 Heiland, wij zijn hier vergaârd om Uw dierbaar woord te horen. Slechts Uw woord kan op deez' aard ons de ziel en 't hart bekoren. Dat leert zond' ons overwinnen en vernieuwt ons hart en zinnen. 2 Al ons weten en verstand is door duisternis bevangen. tenzij uit Uws Geestes hand wij het zuiv're licht ontvangen. Goed te denken, doen en dichten moet Gij zelf in ons verrichten. 3 Glans van 's Vaders heerlijkheid, Licht van 't Licht, uit God geboren, maak ons al te saam bereid; open Gij ons hart en oren! Leer ons zingen, spreken, bidden. Heer, wees Zelf nu in ons midden. Terug naar boven LIED 315: 1-8 1 Eén Vader, die ons noemt Zijn kind, één Zoon, die ons zo teer bemint, één Geest, die ons door 't leven leidt, één lichaam, dat Zijn licht verspreidt. 2 Eén Trooster, die geen wezen laat, één Bruigom, die te komen staat, één Bron, die onze ziel verkwikt, één God, die al ons lot beschikt. 3 Eén Koning, die het al regeert, één Meester, die Zijn wil ons leert, één Tempel, waar w' een Steen van zijn, één aan de dis van brood en wijn. 4 Eén kruis, waar God verzoening wrocht, één Heiland, die met bloed ons kocht, één stad, waar 't moede oog naar staart, één erfenis voor ons bewaard. 5 Eén Woord van God geïnspireerd, één waarheid, die ons 't goede leert, één fundament in Jezus' bloed, één vrede voor 't ontrust gemoed. 6 Eén hemel, die ons allen trekt, één taak, die ons tot arbeid wekt, één in de liefde voor de Heer, één in het loflied tot Zijn eer. 7 Eén met die ons zijn voorgegaan, één met die in de strijd nog staan, één in het dragen van het kruis, één op de weg naar 't Vaderhuis. 8 Eén in 't geloof, één Heer en doop, één Levensdoel, één zaal 'ge hoop, één in het bloed op Golgotha, lof zij de Heer, Halleluja! Terug naar boven LIED 316: 1-5 1 Het graf is leeg! Gods Zoon, Hij leeft! De Christus is verrezen! Gij, die Hem zoekt, weest niet bevreesd, Zijn wonden zijn genezen. 2 Hij, die de dood is doorgegaan, troost in Zijn sterven armen, al wie Hem zoekt, wie eenzaam is, in eindeloos erbarmen. 3 De stoet vermoeiden, die Hem volgt, verkrijgt steeds nieuwe krachten en nadert licht van voet en blij hen, die de strijd volbrachten. 4 Dan zingen zij hun vreugde uit: juicht bergen, zeeën, dalen. Laat heel Gods schepping vrolijk zijn, zingt het in alle talen. 5 Het graf is leeg! Gods Zoon, Hij leeft! De Christus is verrezen! De aarde zal opnieuw Gods tuin en hof van vreugde wezen. Terug naar boven LIED 317: 1-3 1 Buigt niet voor verzoeking; wie 't kwade weerstaat, steunt als overwinnaar door voorbeeld en raad zijn broeders in 't strijden. Volheerlijk is 't loon; zie immer op Jezus, 't geldt leven en kroon. REFREIN: Zoek uw steun bij de Heiland, heb vertrouwen op Jezus; blijf volharden tot 't einde, zie, dan wankelt gij niet. 2 Vlied immer de spotters, daar 't gif van hun tong reeds menige zwakke tot Godslast'ring dwong. Steun niet op u zelve, zoek geen eigen eer; schuil in Zijn armen, blijf dichtbij uw Heer. REFREIN 3 In elke verzoeking is Jezus nabij, daar ook Hij zelve verzocht is als wij. Zo kan Hij ons troosten, steunen door Zijn hand, tot ons Zijn genade brengt in 't Vaderland. REFREIN Terug naar boven LIED 318: 1-3 1 Als gij 's avonds rustig neerligt, moe en afgetobd, hoort gij dan niet, hoe uw harte dikwijls zwoegend klopt? Denk dan niet: "O, 't is een polsslag". Neen, 't heeft dieper zin; Jezus klopt dan aan uw harte, roepend: "Laat Mij in!" 2 Eenmaal komt het uur van sterven, denk daaraan eens, vrind! Als de dood, doch zonder kloppen, u van d' aard ontbindt. Daarom blijft de Heiland roepen: "Stel mij niet teleur! Laat M' uw moede hart verkwikken, open toch de deur!" 3 O, blijf toch uw hart niet sluiten voor die trouwe Vriend; heeft Hij dat voor al Zijn liefde wel aan u verdiend? Wee u! Als gij handenwringend voor Zijn richtstoel staat en diezelfde stem dan uitroept: "Weg van Mij, te laat!" Terug naar boven LIED 319: 1-3 1 Als hier op aarde mijn werk is gedaan en ik kom veilig aan 's hemels kust aan, o, dan zal daarin mijn vreugde bestaan, dat ik heel dicht naast mijn Heiland mag gaan. KOOR: O, dat maakt mij zalig en blij. (bis) Als ik het Lam zie, geslacht ook voor mij, dat maakt voor eeuwig mij zalig en blij. 2 Als 'k eens de plaats, in de hemel bereid, en reeds zo lang door mij biddend verbeid, binnentreed, aan Zijne hand voortgeleid, zal 'k bij Hem wonen tot in eeuwigheid. KOOR 3 Als 'k daar mijn vrienden van vroeger ontmoet, al mijne dierb'ren daar juichend begroet en 'k hoor de stemmen der Engelenstoet, dan zal ik prijzen de kracht van Zijn bloed. KOOR Terug naar boven LIED 319A: 1-3 (Wijze lied 319) 1 Als hier al 't werk voor de Heer is volbracht, voeren mij d' Eng'len tot Hem, Die mij wacht; 'k zal Hem dan zien. Die aan 't voor mij stierf en door Zijn dood mij de hemel verwierf. KOOR: O, dat maakt mij zalig en blij. Dat ik Hem zien zal, Die stierf ook mij, dat maakt voor eeuwig mij zalig en blij. 2 Als 'k daar zal zijn in mijn hemels Tehuis, zal 'k eerst beseffen de grootheid van 't kruis; dán eerst naar waarde Hem hulde daar biên, als ik mijn Heer in Zijn glorie zal zien. KOOR 3 'k Vind daar mijn dierb'ren in Jezus dan weer, juub'lend de lof van hun Redder en Heer; maar bovenal is de vreugd, die mij wacht: eeuwig met Jezus, Die 't al heeft volbracht. KOOR Terug naar boven LIED 320: 1-4 1 Uw naam, o Heiland, zij al d'eer, voor 't offer, dat Gij bracht; tot 's Vaders troon bracht Gij ons weer, groot was Uw liefdemacht. KOOR Geen and're pleitgrond hebben wij, die Naam alleen maakt vrij. Komt vrienden, komt, geeft Jezus eer, Hij is ons aller Heer. 2 Gij legde Zelf Uw leven af en vond Uw dood aan 't kruis; verwon voor ons de dood en 't graf, en ging ons voor naar huis. KOOR 3 O, heilig Lam, Uw kostbaar bloed behoudt zijn waarde en kracht, bewaart nog daag'lijks mijn gemoed, 't besprengt mij dag en nacht. KOOR 4 Heer Jezus, U zij lof en eer, als straks d' ontelb're schaar U hulde brengt aan 't glazen meer met dankb're stem en snaar. KOOR Terug naar boven LIED 321: 1-3 1 Heer Jezus, neem mijn handen en leid mij voort langs steile afgrondsranden naar 't hemels oord. 'k Kan zonder U niet leven, niet gaan of staan; als Gij mij zoudt begeven zou 'k ras vergaan. 2 Al wat U eertijds griefde, verzoend door 't bloed, verborgen in Uw liefde, is 't mij thans goed. Ik zit nu aan Uw voeten zo kalm en stil: daar leer ik U ontmoeten, verstaan Uw wil. 3 Behoed mij voor verkoelen door satans macht; doe mij Uw hand gevoelen in donk're nacht. Heer Jezus, neem mijn handen in Uwe hand, om veilig aan te landen in 't Vaderland. Terug naar boven LIED 321A: 1-3 (? wijze lied 321) 1 Wil aan Uw hand mij leiden, Heer, in genâ, tot aan mijn zalig scheiden en ook daarna. Alleen kan ik niet wand'len, niet éne schreê; waar Gij zult gaan en hand'len, neem mij daar mee. 2 Hul in Uw teer erbarmen mijn zwakke hart; draag liefd'rijk mij in d' armen in vreugd en smart. Troost met Uw rijke zegen Uw arme kind: dan volg ik langs Uw wegen, gewillig, blind. 3 Al voel ik hier niet immer Uw grote macht, Gij, Gij verlaat mij nimmer, ook in geen nacht. Ik weet, Gij zult mij leiden, Heer, in genâ, tot aan mijn zalig scheiden en ook daarna. Terug naar boven LIED 322: 1-3 1 ’t Gebeurt soms, als ‘k mijn weg hier ga, Dat ‘k nauwlijks Vaders stem versta; Een nevel dekt Hem dan geheel, En twijfel is mijn droevig deel. KOOR Dan Hem vertrouwd! Dan Hem vertrouwd! 2 Als ’t duister dagelijks vermeert, Mijn ziel in donkersheid verkeert, Als ‘k vreesm dat Hij mijn stem niet hoort, En ‘k twijfel aan Zijn dierbaar woord, KOOR: 3 Vertrouw in ieder uur van smart, Vertrouw, al is ’t met angstig hart! Hij is’t, Die ’t kromme recht weer maakt, En zelfs de sterkste banden slaakt. KOOR: Slechts Hem vertrouwd! Slechts Hem vertrouwd! Terug naar boven LIED 323: 1-4 1 O, wat smart en bit’re wroeging! Dank’re tijd, nu lang voorbij, Toen mijn hoogmoed Jezus afwees, Niets van Hem was, t’ al voor mij. KOOR: Niets van Hem was, t’ al voor mij. Niets van Hem was, t’ al voor mij. Toen mijn hoogmoed Jezus afwees, Niets van Hem was, t’ al voor mij. 2 Maar ’t werd anders, toen ik opzag. Tot Zijn wreed doorstoken zij; ‘k Werd verteederd door Zijn liefde, Iets van Hem en iets van mij. KOOR: Iets van Hem en iets van mij. Iets van Hem en iets van mij. ‘k Werd verteederd door Zijn liefde, Iets van Hem en iets van mij. 3 Dag aan dag kreeg Uw ontferming De-overmacht, Heer, over mij. En ik stamelde aan Uw voeten: “Dood mijn Ik, Heer, leef in mij.” KOOR: “Dood mijn Ik, Heer, leef in mij.” “Dood mijn Ik, Heer, leef in mij.” En ik stamelde aan Uw voeten: “Dood mijn Ik, Heer, leef in mij.” 4 Heil mij, Gij hebt overwonnen; Zalig is m’ Uw heerschappij. Zalig is ’t mij, niets te wezen: Heer, mijn al zijt enig Gij. KOOR: Heer, mijn al zijt enig Gij. Heer, mijn al zijt enig Gij. Zalig is ’t mij, niets te wezen: Heer, mijn al zijt enig Gij. Terug naar boven LIED 324: 1-6 1 Jezus is het Brood des levens! Uit de hemel neergedaald, schenkt Hij krachten, geeft Hij vreugde, waar geen and're vreugd bij haalt. 2 Jezus is de Weg, die zondaars, afgedwaald van 't rechte pad, voert uit hunne donk're doolhof naar de heil'ge hemelstad. 3 Jezus is de Bron, die water aan het dorstend harte schenkt; wie aan Hem om laaf'nis smeken, heeft Hij immer mild gedrenkt. 4 Jezus is de goede Herder; aangerand door 't snoodst geweld, heeft Hij voor Zijn zwakke schapen tot een offer Zich gesteld. 5 Jezus is het vlekk'loos Godslam; 't is alleen Zijn dierbaar bloed, dat gemeenschap met de Vader ons in waarheid kennen doet. 6 Jezus is de Rots der eeuwen, Die geen wank'ling vreest noch val en, wat hier bezwijk', Gods kind'ren tot een Toevlucht wezen zal. Terug naar boven LIED 325: 1-3 1 Er is nog plaats, gaat uit in struik en heg, opdat ook d' armste 't weet. Verkondt het luid aan d' uitgang van de weg. De dis staat nog gereed! Gaat, nodigt hen, die willen horen, al zijn ze nog zo diep verloren: er is nog plaats, er is nog plaats! 2 Het is nog tijd! Zijn liefde roept u nog, Zijn dienaars noden u. Nog onbekeerd? Kom, zondaar, haast u toch; hoor naar Zijn roepstem nu! Wordt één van Zijne disgenoten, de deur is thans nog niet gesloten. Het is nog tijd, het is nog tijd! 3 Straks is 't te laat, de tijd vliegt snel daarheen, o, kom nu toch gezwind! Daar g' anders straks, trots al uw droef geween, de deur gesloten vindt. De Bruigom komt, geen tijd verliezen, Hem spoedig als uw Heiland kiezen! Straks is 't te laat, straks is 't te laat. Terug naar boven LIED 326: 1-3 1 Schoon als de hof was van Eden, pas uit des Makers hand, zó zal de wildernis bloeien, spreidend haar geur door 't land. KOOR: Kom, o gij dag aller dagen, lang door Gods volk verbeid; hoe dikwerf te midden der moeiten hijg ik naar Uw zaligheid. 2 Kreupelen zullen dan springen, doven weer spraak verstaan; blinden de lichtglans aanschouwen, blijde in 's Heren daân. KOOR 3 Dan zal de tonge des stommen zingen een jubellied; allen hun danktoon doen horen, ere zij Gods gebied. KOOR Terug naar boven LIED 327: 1-3 1 Wie bouwt op de Rots, de Zone Gods, heeft stortvloed noch storm te vrezen; het uur van gevaar toont 't Godswoord waar: Ik zal uw toevlucht wezen. KOOR Ons heil is de Rots, is de vaste Rots. ons heil is de Rots, is de vaste Rots: ons heil is de Heer, is de Zone Gods; Hij is der eeuwen Rots. 2 Maar allen, wier hand hier bouwt op zand, zij zullen te laat aanschouwen, wat uitkomst hem beidt, die schijn verleidt op 's werelds grond te bouwen. KOOR 3 Ons heil is de Rots, de Zone Gods. Wat bergen en heuv'len wijken: de Rots, door Gods hand in Hem geplant, zal nimmermeer bezwijken. KOOR Terug naar boven LIED 328: 1-3 1 Waarom schuilt gij niet bij Jezus, o zondaar, verloren en blind? Waarom keert ge niet weer tot de Vader, Die smacht naar Zijn roekeloos kind? Waarom voedt g' u met draf dan nog langer, bekleedt slechts een zwijnhoederspost? Gij hoort toch, hoe Jezus u nodigt: "Bekeer u en gij zijt verlost." REFREIN: Schuil dichter, ja dichterbij Jezus, de weg is zo duid'lijk vermeld; o, raak door 't geloof slechts Zijn kleed aan en gij zijt terstond weer hersteld. 2 Waarom schuilt gij niet dichter bij Jezus, o Christen? Versta toch uw plicht, moet een Koningskind niet altijd wand'len als Jezus in 't hemelse licht? Schoon de satan u somtijds nog aanvalt, 't geloof nu en dan wel eens daalt: o, schuil dan opnieuw aan Zijn boezem, door Hem wordt verwinning behaald. 3 Waarom schuilt gij niet dichterbij Jezus? Zijn hulp heeft nog nimmer gefaald; ook voor al onze krankheên en smarten heeft Hij aan het kruishout betaald, ook als Heelmeester is Hij Dezelfde, Zijn hand strekt zich uit u ten baat; geloof vrij, uw volle genezing volgt dan, als g' op Hem u verlaat. Terug naar boven LIED 329: 1-3 1 Zondaar, heeft een stem daar binnen nooit zacht fluist'rend u gezegd: "Wil opnieuw met God beginnen, Die genade u schenkt voor recht?" Nog kunt gij ook d' eerkroon winnen, voor 't gelove weggelegd. 2 Waarom blijft gij wederstreven, van Gods heilgoed afgekeerd? Ga, door dankb're hoop gedreven, uit tot Hem, Die niemand weert: wiens genade u Gode leven en gerust u sterven leert. 3 Zondaar, moog'lijk roept al spoedig u de Heil'ge voor Zijn troon. Jezus heeft voor u gebeden, droeg voor u een doornenkroon. Hoor nu als voor 't laatst de beden, die u trekken tot Gods troon. Terug naar boven LIED 329A: 1-7 1 De voetstap des Konings, men hoort zijn geluid in 't oorlogsrumoer van de volken. De tronen der wereld, zij worden zijn buit, als Jezus straks komt op de wolken. 2 De voetstap des Konings, verneemt gij hem niet in allerlei teek'nen der tijden? De wereld, zij siddert bij 't droevig verschiet; doch die Hem verwachten, zijn blijde. 3 De voetstap des Konings brengt lsr'el naar 't land, dat thans weer als nieuw wordt herboren. God mint alle volken; daarom heeft Zijn hand 't volk Isr'el als werktuig verkoren. 4 De voetstap des Konings spreekt luid tot Gods kerk: "Ontwaak, 't is geen tijd meer tot dromen. Ga heen in Mijn wijngaard en werk daar Mijn werk, doe handeling, totdat Ik kome." 5 De voetstap des Konings vraagt ernstig gehoor; Hij noopt ons tot waken en bidden. Gemeente van Christus, bereid u toch voor, want weldra staat Hij in uw midden. 6 De voetstap des Konings dringt door tot het graf; d' in Christus gestorv'nen verrijzen, dan valt ook het reiskleed de levenden af, in eenheid zal alles Hem prijzen. 7 De voetstap des Konings, trilt hij in uw ziel? Verwacht gij de dag Zijner Kroning? Zo niet, buig nog heden uw harte en kniel voor Jezus, Uw Redder en Koning. Terug naar boven LIED 330: 1-4 1 Leer mij Uw weg, o Heer, leer mij Uw weg. Schenk van Uw kracht mij meer, leer mij Uw weg. Houd mij in evenwicht, dat 'k voor Uw aangezicht, wandel in 't volle licht, leer mij Uw weg. 2 Als vrees soms 't hart benauwt, leer mij Uw weg. Als zorg mijn dank verflauwt, leer mij Uw weg. Help mij in vreugd en pijn, noodweer of zonneschijn steeds blij in U te zijn, leer mij Uw weg. 3 Hoe ook mijn toestand wordt, leer mij Uw weg. 't Leven zij lang of kort, leer mij Uw weg. Is dan mijn loop volbracht, vrees ik geen dood of macht, daar mijn ziel U verwacht, leer mij Uw weg. 4 Wat ook dit leven brengt, Hij is nabij. 't Zij 't vreugd of droefheid schenkt, Hij is nabij. Hoe sterk ook satans macht, Jezus geeft licht en kracht ieder, die Hem verwacht; Hij is nabij. Terug naar boven LIED 331: 1-2 1 Komt, laat ons samen Isr'els Heer, de rotssteen van ons heil met eer, met Godgewijde zang ontmoeten! Laat ons Zijn gunstrijk aangezicht met een verheven lofgedicht en blijde psalmen juichend groeten! 2 Want Hij is onze God en wij zijn 't volk van Zijne heerschappij, de schapen, die Zijn hand wil weiden. Zo gij Zijn stem dan heden hoort, gelooft Zijn heil en troostrijk woord; verhardt u niet, maar laat u leiden. Terug naar boven LIED 332: 1-3 1 Vorst des levens, 't is Uw dood die een schuilplaats mij ontsloot, die voor zond' en doodsgeweld mij, verloorne, veilig stelt: mij, melaatse, die Uw bloed reinigt en herleven doet. 2 Offerbloed noch 't best metaal, dat voor onze schuld betaal', 't wist de minste onreinheid niet; maar, Lam Gods, wie op U ziet, wordt van zondenslavernij, door Uw zoenbloed gans'lijk vrij. 3 Heer, Uw kruis, Uw stervenspijn zal alleen tot steun mij zijn, als hier alles mij begeeft; Heer, in Wien mijn ziele leeft, Gij alleen, en Gij geheel, zijt mijn hoop, mijn eeuwig deel. Terug naar boven LIED 333: 1-6 1 O God, die droeg ons voorgeslacht in nacht en stormgebruis, bewijs ook ons Uw trouw en macht, wees eeuwig ons tehuis! 2 Gevlucht naar Uwen vasten troon, vindt ieder schuil en schut, waar eeuwig hij beveiligd woon', verstoken in Uw hut. 3 Gij zijt, van vóór Gij zee en aard hebt door Uw woord bereid, altijd dezelfde, die Gij waart, de God der eeuwigheid! 4 En duizend jaar gaan als de dag van gist'ren voor U heen, een schaduw', een gedachte vaag, een nachtwaak, die verdween. 5 De tijd draagt alle mensen voort op zijn gestage stroom; ze zijn als gras, door zon verdord, vervluchtigd als een droom. 6 O God, die droeg ons voorgeslacht in tegenspoed en kruis. wees ons een gids in storm en nacht en eeuwig ons tehuis! Terug naar boven LIED 334: 1-3 (? wijze lied 332) 1 Rots der eeuwen, troost in smart, vaste grond voor 't wank'lend hart, goed bestand voor storm en vloed, Jezus, is m' Uw dierbaar bloed; daarin vond 'k steeds al mijn kracht, zelfs in d' allerbangste nacht. 2 Die op eigen kracht vertrouwt, heeft op losse grond gebouwd. Eigen werken baten niet. Slechts die tot de Rotssteen vliedt, komt gewis aan 's hemels kust. Jezus geeft alleen de rust. 3 Vaste rots in elke nood, schuilplaats, zelfs tot in de dood, G' ondersteunt, die wank'lend viel. Trooster der bedroefde ziel, Jezus, Heiland, Zone Gods, ja, Gij zijt der eeuwen Rots. Terug naar boven LIED 335: 1-3 1 O blijde dag, als 't Woord des Heren tot in de diepste graven wordt gehoord en wij de Koning weer zien keren om ons te brengen in het zalig oord. KOOR: O blijde dag, die biddend afgewacht, de strijd verzoet en pijn en leed verzacht. 2 O blijde dag, wanneer onz' aarde als eens bij 't allereerste morgenrood, weer prijkt in al haar pracht en waarde, zoals zij zich voor d' eerste mens ontsloot. KOOR 3 O blijde dag, als alle monden eens Christus prijzen in hun zang en lied en alle scheps'len dan verkonden: Hij is het waard, dat men Hem hulde biedt. KOOR Terug naar boven LIED 336: 1-4 1 Waak op, gij geest der eerste boden, der trouwen, die sterk in des Heren macht, met liefdesdrang de volken noden, door geen geweld tot moed'loosheid gebracht. Hun ijver is 't, waardoor in 't wereldrond nu Jezus' naam ten leven wordt verkond. 2 O mocht het vuur, door hen ontstoken, met sneller gang tot 's aardrijks grenzen gaan; en waar het woord reeds werd gesproken. het dieper steeds in 't hart zijn wortels slaan. Zie op ons, Heer des oogstes, helpend neer, maak door Uw geest Uw knechtental steeds meer. 3 Gij Zelf, Heer, leerdet ons, te bidden om meerd'ring van Uws Vaders knechtental; maar wein'gen zelfs, met U in 't midden, wie is 't, die ons tot zwijgen dwingen zal? Als U ons oog, bekleed met almacht, ziet, zegt ons geloof: "Spreek, Heer, en 't is geschied!" 4 Doe spoedig, Heer, die heilstond naad'ren, dat er geen oord op 't wereldrond meer zij, waar Uw belijders niet vergaad'ren, in U van 't juk der zond' en wereld vrij. Dan roemt haast met de volken Isr'el mee in 't heilgenot van waarheid, liefd' en vreê. Terug naar boven LIED 337: 1-5 {Psalm 118:1, 7, 11, 12 en 14) 1 Laat ieder 's Heren goedheid loven, want goed is d' Oppermajesteit; Zijn goedheid gaat het al te boven; Zijn goedheid duurt in eeuwigheid. Laat lsr'el nu Gods goedheid loven en zeggen: "Roemt Gods Majesteit! Zijn goedheid gaat het al te boven: Zijn goedheid duurt in eeuwigheid." 2 De Heer is mij tot hulp en sterkte, Hij is mijn lied, mijn psalmenzang; Hij was het, Die mijn heil bewerkte, dies loof ik Hem mijn leven lang. Men hoort der vromen tent weergalmen van hulp en heil, ons aangebracht! Daar zingt men blij met dankb're psalmen: Gods rechterhand doet grote kracht. 3 De steen die door de tempelbouwers veracht'lijk was een plaats ontzegd, is tot verbazing der beschouwers, van God ten hoofd des hoeks gelegd. Dit werk is door Gods alvermogen, door 's Heren hand alleen geschied. Het is een wonder in onz' ogen; wij zien het maar doorgronden 't niet. 4 Dit is de dag, de roem der dagen, die Isr'els God geheiligd heeft: laat ons verheugd, van zorg ontslagen, Hem roemen, Die ons blijdschap geeft. Och, Heer! Geef thans Uw zegeningen! Och Heer! Geef heil op deze dag! Och, dat men op deez' eerstelingen een rijke oogst van voorspoed zag. 5 Gij zijt mijn God, U zal ik loven, verhogen Uwe majesteit. Mijn God, niets gaat Uw roem te boven; U prijs ik tot in eeuwigheid! Laat ieder 's Heren goedheid loven, want goed is d' Oppermajesteit! Zijn goedheid gaat het al te boven: Zijn goedheid duurt in eeuwigheid. Terug naar boven LIED 338: 1-3 (? wijze lied 337) 1 Wat ook het oog aanschouw’ beneden, ’t Is der verderfenis nabij; De ganse schepping zucht naar vrede: Onze openbaring maakt haar vrij. Wij zuchten mee, zien vol verlangen Naar U, o dierb’re Jezus! uit. Reeds hebben wij den Geest ontvangen, Die met ons roept: “Kom tot U Bruid!” 2 Door U, o Jezus! Is het leven. D’ onsterf’lijkheid aan ’t licht gebracht; Gij zult ons eens met eer omgeven, Gij deelt met ons Uw troon en macht. Is ’t Vaderhuis dra onze woning, Dan zullen wij U zelf daar zien, En, bij het feest van Uwe kroning, U onze dank’bre hulde biên. 3 Die hope kan alleen ons geven Volharding in den aardsen strijd. Mocht onze blik steeds zijn geheven Tot U, o Heer der heerlijkheid! Versterk toch ons geloofsvertrouwen; Gij gaaft Uw Geest ten onderpand; ’t Geloof verwissel’ in aanschouwen, Doe, Jezus! Haast Uw woord gestand. Terug naar boven LIED 339: 1-3 (? wijze lied 337) 1 Vertroost, o Jezus, onze harten Door Uwe Geest, Die in ons woont; Dan gaan wij blij door strijd en smarten, Naar ’t land, waar Gij den pelgrim loont, Uw liefde kweekt bij ons ’t verlangen Naar Uwe komst in heerlijkheid: Kom dan, o Heer! Kom ons ontvangen Uw komst toch eindigt allen strijd. 2 Wat zalig lot, U eens te aanschouwen, Dáár, in Uws Vaders heerlijkheid; U - vaste Rots van ons vertrouwen, – U – Oorzaak onzer zaligheid! Hoe zalig is ‘t, U aan te hangen En U te volgen t’ aller tijd! Kom dan, o Heer! Kom ons ontvangen, Uw komst toch eindigt allen strijd. 3 “Ja, komt!” zo roepen thans de Zijnen Hier van hun aardse pelgrimsbaan. “Hoe zalig maakt ons Uw verschijnen, Als wij, o Jezus! Tot U gaan. O Heiland! Kom, stil ons verlangen, Voleindig onze zaligheid! Ja kom, o Heer! Kom ons ontvangen, Uw komst toch eindigt allen strijd!” Terug naar boven LIED 340: 1-3 (? wijze lied 337; Psalm 98:1, 3 en 4) 1 Zingt, zingt een nieuw gezang de Heere, die grote God, Die wond'ren deed! Zijn rechterhand, vol sterkt' en ere, Zijn heilig' arm wrocht heil na leed. Dat heil heeft God nu doen verkonden, nu heeft Hij Zijn gerechtigheid zo vlekkeloos en ongeschonden voor 't heidendom ten toon gespreid. 2 Doe bij uw harp de psalmen horen, uw juichstem geev' de Heere dank; laat klinken, door uw tempelkoren, trompetten en bazuingeklank! Dat 's Heeren huis van vreugde druise voor Isr'els grote Opperheer; de zee met hare volheid bruise; de ganse wereld geev' Hem eer! 3 Laat al de stromen vrolijk zingen, de handen klappen naar omhoog; 't gebergte vol van vreugde springen en hupp'len voor des Heeren oog! Hij komt, Hij komt om d'aard te richten, de wereld in gerechtigheid; al 't volk, daar 't wreed geweld moet zwichten, wordt in rechtmatigheid geleid. Terug naar boven LIED 341: 1-2 (? wijze lied 337; Gez. 181:1 en 3) 1 O goedheid Gods! Nooit recht geprezen! Heet hij een mens, dien Gij niet treft? Hoe snood ondankbaar moet hij wezen, Die ’t hart niet vrolijk tot U geeft! Neen! Alles aan God dank te weten, Zij steeds mijn plicht, mijn werk, mijn lied! De Heer heeft nimmer mij vergeten; Vergeet, mijn ziel, den Heer ook niet! 2 Sla ’t oog, mijn ziel! Op ’t ander leven, Uw toegewezen erfenis, Waar gij, met heerlijkheid omgeven, God eeuwig ziet, gelijk Hij is. Die hoop mag u met recht verblijden, ’t Is u ten duren prijs gekocht; Want daarom moest de Christus lijden, Opdat gij zalig worden mocht. Terug naar boven LIED 342: 1-3 (? wijze lied 337; Gez. 244:2, 4 en 6) 1 Eens zullen wij met Jezus leven, Dan voelt, dan kent men geen verdriet: Dat uitzicht moet ons nooit begeven: Zij, die geloven, haasten niet. Reeds hier wil Hij ons vrede schenken, Vertroosten, leiden door Zijn staf; Zelfs zonder vrees aan ’t graf te denken, Is ook een vrucht, die ‘t kruis ons gaf. 2 Nooit kan ’t geloof te veel verwachten, Des Heilands woorden zijn gewis; ’t Faalt aardse vrienden vaak aan krachten, Maar nooit een vriend als Jezus is. Wat zou ooit Zijne macht beperken? ’t Heelal staat onder Zijn gebied; Wat Zijne liefde wil bewerken, Ontzegt Hem Zijn vermogen niet. 3 Die hoop moet al ons leed verzachten; Komt, reisgenoten ’t hoofd omhoog Voor hen, die ’t heil des Heeren wachten, Zijn bergen vlak en zeeën droog. O zaligheid, niet af te meten! O vreugd, die alle smart verbant! Daar is de vreemd’lingschap vergeten; En wij, wij zijn in ’t vaderland! Terug naar boven LIED 343: 1-4 (Psalm 121:1-4) 1 'k Sla d' ogen naar 't gebergte heen, vanwaar ik dag en nacht des Hoogsten bijstand wacht. Mijn hulp is van de Heer alleen, die hemel, zee en aarde eerst schiep en sinds bewaarde. 2 Hij is, al treft u 't felst verdriet, uw Wachter, Die uw voet voor wankelen behoedt; Hij, Isr'els Wachter, sluimert niet. Geen kwaad zal u genaken, de Heer zal u bewaken. 3 Zijn wacht, waarop men hopen mag, zal, daar zij u bedekt en u ter schaduw strekt, de maan bij nacht, de zon bij dag, in koud' en gloed vermind'ren, opdat zij u niet hind'ren. 4 De Heer zal u steeds gadeslaan, opdat Hij in gevaar uw ziel voor ramp bewaar'; de Heer, 't zij g' in of uit moogt gaan en waar g' u heen moogt spoeden, zal eeuwig u behoeden. Terug naar boven LIED 344: 1-3 (Psalm 81:1, 2 en 12) 1 Zingt nu blij te moê 't machtig Opperwezen ene lofzang toe. Om ons heilgenot worde Jakobs God, met gejuich geprezen. 2 Zingt een psalm en geeft trommels aan de reien. Wat in Isr'el leeft, roep' Zijn grootheid uit; harp en zachte luit moet Zijn roem verbreien! 3 Opent uwe mond, eist van Mij vrijmoedig op mijn trouw verbond! Al wat u ontbreekt, schenk Ik, zo gij 't smeekt, mild en overvloedig. Terug naar boven LIED 345: 1–6 (Psalm 103:1, 2, 6, 7, 8 en 9) 1 Loof, loof de Heer, mijn ziel, met alle krachten; verhef Zijn naam, zo groot, zo heilig t' achten. Och, of nu al, wat in mij is, Hem preez'! Loof, loof mijn ziel, de Hoorder der gebeden; vergeet nooit één van Zijn weldadigheden; vergeet ze niet, 't is God, die z' u bewees. 2 Loof Hem, Die u al wat gij hebt misdreven, hoeveel het zij, genadig wil vergeven; uw krankheên kent en liefderijk geneest; die van 't verderf uw leven wil verschonen; met goedheid en barmhartigheid u kronen, die in de nood uw redder is geweest. 3 Zo hoog Zijn troon moog' boven d' aarde wezen, zo groot is ook voor allen die Hem vrezen de gunst, waarmee Hij hen wil gadeslaan. Zo ver het west verwijderd is van 't oosten, zo ver heeft Hij om onze ziel te troosten van ons de schuld en zonden weggedaan. 4 Geen vader sloeg met groter mededogen op teder kroost ooit Zijn ontfermend' ogen dan Isr'els Heer op ieder, die Hem vreest. Hij weet, wat van Zijn maaksel is te wachten, hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten; en dat wij stof van jongs af zijn geweest. 5 Gelijk het gras is ons kortstondig leven, gelijk een bloem, die op het veld verheven, wel sierlijk pronkt, maar kracht'loos is en teer. Wanneer de wind zich over 't land laat horen, dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren, men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer. 6 Maar 's Heeren gunst zal over Die Hem vrezen, in eeuwigheid altoos dezelfde wezen; Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht, dat Zijn verbond niet trouweloos wil schenden, noch van Zijn wet afkerig d' oren wenden, maar die naar eis van Gods verbond betracht. Terug naar boven LIED 346: 1-5 (Psalm 25:2, 4, 5, 6 en 7) 1 Heer, ai, maak mij Uwe wegen door Uw woord en Geest bekend; leer mij, hoe die zijn gelegen en waarheen G' Uw treden wendt. Leid mij in Uw waarheid; leer ijv'rig mij Uw wet betrachten; want Gij zijt mijn heil, o Heer! 'k Blijf U al de dag verwachten. 2 's Heeren goedheid kent geen palen; God is recht, dus zal Hij door onderwijzing hen, die dwalen, brengen in het rechte spoor, Hij zal leiden 't zacht gemoed in het effen recht des Heeren; wie Hem need'rig valt te voet, zal van Hem Zijn wegen leren. 3 Lout're goedheid, liefdekoorden, waarheid zij des Heeren paân hun, die Zijn verbond en woorden als hun schatten gadeslaan. Wil mij, Uwe naam ter eer, al mijn euveldaân vergeven; ik heb tegen U, o Heer, zwaar en menigmaal misdreven. 4 Wie heeft lust de Heer te vrezen, 't allerhoogst en eeuwig goed? God zal Zelf zijn Leidsman wezen, leren, hoe hij wand'len moet. 't Goed, dat nimmermeer vergaat, zal hij ongestoord verwerven en zijn Godgeheiligd zaad zal 't gezegend aard'rijk erven. 5 Gods verborgen omgang vinden zielen, daar Zijn vrees in woont; 't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden naar Zijn vreêverbond getoond. D' ogen houdt mijn stil gemoed opwaarts om op God te letten; Hij, Die trouw is, zal mijn voet voeren uit der boze netten. Terug naar boven LIED 347: 1-3 (Psalm 73:12, 13 en 14) 1 'k Zal dan gedurig bij U zijn in al mijn noden, angst en pijn: U al mijn liefde waardig schatten, wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten. Gij zult mij leiden door Uw raad, o God, mijn heil, mijn toeverlaat, en mij, hiertoe door U bereid, opnemen in Uw heerlijkheid. 2 Wie heb ik nevens U omhoog? Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog op aarde nevens U toch lusten? Niets is er, daar ik in kan rusten. Bezwijkt dan ooit in bitt're smart of bange nood mijn vlees en hart, zo zult Gij zijn voor mijn gemoed mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed. 3 Wie ver van U de weelde zoekt, vergaat eerlang en wordt vervloekt. Gij roeit hen uit, die afhoereren en U de trotse nek toekeren. Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot nabij te wezen bij mijn God! ' k Vertrouw op Hem geheel en al; de Heer, Wiens werk ik roemen zal. Terug naar boven LIED 348: 1-3 (Psalm 89: 1, 7 en 8) 1 'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên, Uw waarheid 't allen tijd vermelden door mijn reên; ik weet, hoe 't vast gebouw van Uwe gunstbewijzen naar Uw gemaakt bestek in eeuwigheid zal rijzen; zo min de hemel ooit uit zijne stand zal wijken, zo min zal Uwe trouw ooit wank'len of bezwijken. 2 Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort! Zij wand'len, Heer, in 't licht van 't godd'lijk aanschijn voort. Zij zullen in Uw Naam zich al de dag verblijden. Uw goedheid straalt hun toe, Uw macht schraagt hen in 't lijden; Uw onbezweken trouw zal nooit hun val gedogen, maar Uw gerechtigheid hen naar Uw woord verhogen. 3 Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht; Uw vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht! Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen door U, door U alleen om 't eeuwig welbehagen: want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven, en onze Koning is van Isr'els God gegeven. Terug naar boven LIED 349: 1-5 (Psalm 119: 3, 5, 17, 53 en 65) 1 Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest! Mocht Die mij op mijn paân ten Leidsman strekken, 'k hield dan Uw wet; dan leefd' ik onbevreesd; dan zou geen schaamt' mijn aangezicht bedekken wanneer ik steeds opmerkend waar' geweest, hoe Uw geboôn mij tot Uw liefde wekken. 2 Waarmede zal de jongeling zijn pad, door ijdelheên omsingeld, rein bewaren? Gewis, als hij het houdt naar 't heilig blad. U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren: laat mij van 't spoor, in Uw geboôn vervat, niet dwalen, Heer! Laat mij niet hulp'loos varen. 3 Leer mij, o Heer, de weg door U bepaald, dan zal ik die ten einde toe bewaren; geef mij verstand, met godd'lijk licht bestraald; dan zal mijn oog op Uwe wetten staren; dan houd ik die, hoe licht mijn ziel ook dwaalt; dan zal zich 't hart met mijne daden paren. 4 Uw woord is mij een lamp voor mijne voet, mijn pad ten licht om 't donker op te klaren; Ik zwoer en zal dit met een blij gemoed bevestigen in al mijn levensjaren, dat ik Uw wet, die heilig is en goed, door Uw genâ bestendig zal bewaren. 5 Hoe wonderbaar is Uw getuigenis! Dies zal mijn ziel die ook getrouw bewaren; want d' op'ning van Uw woorden zal gewis. gelijk een licht, het donker op doen klaren! Zij geeft verstand aan slechten, wie 't gemis van zulk een glans een eeuw'ge nacht zou baren. Terug naar boven LIED 350: 1-4 (Psalm 33: 7 en 10) 1 De grote Schepper aller dingen ziet uit het ongenaakbaar licht het gans gedrag der stervelingen. Niets is bedekt voor Zijn gezicht. Uit Zijn vaste woning, daar Hij heerst als Koning, daar Zijn lof Zijn eer klinkt door alle bogen, zien Zijn godd'lijk' ogen op al 't mensdom neer. 2 Zijn machtig' arm beschermt de vromen en redt hun zielen van de dood. Hij zal hen nimmer om doen komen in dure tijden hongersnood. In de grootste smarten blijven onze harten in de Heer gerust. 'k Zal Hem nooit vergeten, Hem mijn Helper heten, al mijn hoop en lust. 3 Zingt vrolijk, heft de stem naar boven, rechtvaardigen, verheft den Heer Het past oprechten God te loven, zingt Zijne grote naam ter eer! Prijst Hem in uw psalmen met de schoonste galmen, roept Zijn weldaân uit! Laat de keel zich paren met de klank der snaren, looft Hem met de luit! 4 Roemt nu met nieuwe lofgezangen de nieuwe blijken van Zijn gunst! Het speeltuig moet die toon vervangen, heft vrolijk aan, wijdt Hem uw kunst. Alles moet Hem eren, want het Woord des Heeren, 't richtsnoer zijner daân, is volmaakt rechtvaardig, al onz' achting waardig: eeuwig zal 't bestaan! Terug naar boven LIED 351: 1-6 (Psalm 42:1-6) 1 't Hijgend hert der jacht ontkomen, schreeuwt niet sterker naar 't genot van de frisse waterstromen dan mijn ziel verlangt naar God. Ja mijn ziel dorst naar de Heer: God des levens! Ach, wanneer zal ik naad ren voor Uw ogen, in Uw huis Uw' naam verhogen? 2 'k Heb mijn tranen onder 't klagen tot mijn spijze dag en nacht, daar mijn spotters durven vragen: "Waar is God, Dien gij verwacht?" Mijn benauwde ziel versmelt, als zij zich voor ogen stelt, hoe ik onder stem en snaren feest hield met Gods blijde scharen. 3 O mijn ziel wat buigt g' u neder, waartoe zijt g' in mij ontrust? Voed het oud vertrouwen weder, zoek in 's Hoogsten lof uw lust, want Gods goedheid zal uw druk eens verwiss'len in geluk. Hoop op God, sla 't oog naar boven, want ik zal Zijn naam nog loven. 4 'k Denk aan U, o God, in 't klagen uit de landstreek der Jordaan. Van mijn leed doe 'k Hermon wagen, 'k roep van 't klein gebergt' U aan. 'k Zucht, daar kolk en afgrond loeit, daar 't gedruis der waat'ren groeit, daar Uw golven, daar Uw baren mijn benauwde ziel vervaren. 5 Maar de Heer zal uitkomst geven. Hij, die 's daags Zijn gunst gebiedt. 'k Zal in dit vertrouwen leven en dat melden in mijn lied: 'k zal Zijn lof zelfs in den nacht zingen, daar ik Hem verwacht en mijn hart, wat mij moog' treffen, tot den God mijns levens heffen. 6 O mijn ziel, wat buigt g' u neder, waartoe zijt g' in mij ontrust? Voed het oud vertrouwen weder, zoek in 's Hoogsten lof uw lust! Menigwerf heeft Hij uw druk doen verand'ren in geluk. Hoop op Hem, sla 't oog naar boven. Ik zal God. mijn God, nog loven! Terug naar boven LIED 352: 1-4 (Psalm 124:1-4) 1 Dat Israël nu zegge, blij van geest: "Indien de Heer, die bij ons is geweest, indien de Heer, die ons heeft bijgestaan, toen 's vijands heir en aanval werd gevreesd. niet had gered, wij waren lang vergaan." 2 Dan hadden zij ons levendig vernield: hun hete toom had ons gewis ontzield, bedolven in een diepe jammervloed: dan had een stroom, die niemand tegenhield. ons gans versmoord, had God het niet verhoed. 3 Dan had geen mens naar onze klacht gehoord, dan had een zee van rampen ons versmoord. Geloofd zij dies de Heer, die redt van 't graf, die ons, schoon wreed vervolgd van oord tot oord, tot ene roof niet in hun tanden gaf. 4 W' ontkwamen haast des vogelvangers net, de loze strik, tot ons bederf gezet: de strik brak los en wij zijn vrij geraakt. De Heer is ons tot hulp op ons gebed, die God, die aard, en hemel heeft gemaakt. Terug naar boven LIED 353: 1-3 (Psalm 122:1-3) 1 Ik ben verblijd, wanneer men mij godvruchtig opwekt: "Zie wij staan gereed, om naar Gods huis te gaan. Kom, ga met ons en doe als wij!" Jeruzalem, dat ik bemin, wij treden uwe poorten in; daar staan, o Godstad, onze voeten. Jeruzalem is wel gebouwd, wel saamgevoegd: wie haar beschouwt, zal haar voor 's bouwheers kunstwerk groeten. 2 De stammen, naar Gods naam genoemd, gaan derwaarts op waar elk zich buigt naar d' ark, die van Gods gunst getuigt, waar elk Zijn naam belijdt en roemt. Want d' achtb're zetel van 't gericht is daar voor Davids huis gesticht, de rechterstoelen staan daar binnen. Bidt met een algemene stem om vrede voor Jeruzalem. Het ga hun wel, die u beminnen. 3 Dat vreed' en aangename rust en milde zegen u verblij', dat welvaart in uw vesting zij, in uw paleizen vreugd' en lust. Om vriend en broed'ren spreek ik nu: "De vrede zij en blijv' in u, nooit moet haar nijd of twist verkloeken. Om 's Heeren huis in u gebouwd, waar onze God Zijn woning houdt, zal ik het goede voor u zoeken." Terug naar boven LIED 354: 1-3 (? wijze lied 351; Gez. 75: 1, 5 en 6) 1 't Oog omhoog, het hart naar boven! Hier beneden is het niet: 't ware leven, lieven, loven is maar, daar men Jezus ziet. Wat men hoor' of zie op aard, is ons kost'lijk hart niet waard: wil men leven, lieven, loven, 't oog omhoog, het hart naar hoven! 2 Jezus, bron der hemelvreugde, die ons hart eens smaken zal; wat ons ooit op aard verheugde, Gij verheugt ons boven al! Daar Gij ons reeds hier bereidt voor des hemels heerlijkheid, waar w' U eeuwig lieven, loven, Jezus, trek ons hart naar boven! 3 Och, dat aller mensentongen, aller Eng'len zang, o Heer, samenstemden, samen zongen eeuwig tot Uw lof en eer! Zonder einde geeft Uw lof, Jezus, ons de rijkste stof: trek tot U ons hart naar boven, dat w' U eeuwig lieven, loven. Terug naar boven LIED 355: 1-3 (Psalm 21: 1, 5 en 13) 1 O Heer, de Koning is verheugd om Uw geducht vermogen; Uw heil zweeft Hem voor d' ogen; en met wat blijde zielevreugd zal Hij door al Uw daân verrukt ten reie gaan! 2 Hoe groot en schitt'rend is Zijn eer. door 't heil aan Hem bewezen! Hoe is Zijn roem gerezen! O alvermogend Opperheer, wat glans, wat majesteit hebt Gij die Vorst bereid! 3 Verhoog, o Heer, Uw naam en kracht: zo zal ons vrolijk zingen door lucht en wolken dringen: zo wordt Uw heerschappij en macht door ons nog eeuwenlang, geloofd met psalmgezang. Terug naar boven LIED 356: 1-3 1 Geef vrede, Heer, geef vrede, Laat het altijd vrede zijn. De wereld ligt verloren en zucht in angst en pijn. O, mochten alle mensen elkaar verdragen gaan. Dan wordt deez' aard' een paradijs, een paradijs voortaan. Dan wordt deez' aard' een paradijs, een paradijs voortaan. 2 Laat heel de wereld weten, wat Gij voor boodschap bracht van vrede hier op aarde, eens in de heil'ge nacht. Een boodschap voor de aarde, voor iedereen op aard', dat alle mensen broeders zijn, dat is het meeste waard. (bis) 3 Laat christenen en joden, de arabier, de griek elkaar, o Heere, eens verstaan, dan wordt het echt uniek. Dat alle mensen hier op aard' elkaar leren verstaan en aan het eind van alle tijd Uw vrede binnengaan. (bis) Terug naar boven LIED 357 1-6 (Psalm 84:1-6) 1 Hoe lief'lijk, hoe vol heilgenot, o Heer, der legerscharen God, zijn mij Uw huis en tempelzangen! Hoe branden mijn genegenheên om 's Heeren voorhof in te treên, mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen; mijn hart roept uit tot God, die leeft en aan mijn ziel het leven geeft! 2 Zelfs vindt de mus een huis, o Heer! De zwaluw legt haar jongskens neer in 't kunstig nest bij Uw altaren. Bij U, mijn Koning en mijn God, verwacht mijn ziel een heilrijk lot, geduchte Heer der legerscharen! Welzalig hij, die bij U woont, gestaâg U prijst en eerbied toont. 3 Welzalig hij, die al zijn kracht en hulp alleen van U verwacht, die kiest de welgebaande wegen. Steekt hen de hete middagzon in 't moerbeidal, Gij zijt hun bron en stort op hen een milde regen, een regen, die hen overdekt, verkwikt en hun tot zegen strekt. 4 Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort, elk hunner zal in 't zalig oord van Sion haast voor God verschijnen. Let, Heer der legerscharen, let op mijn ootmoedig smeekgebed! Ai, laat mij niet van druk verkwijnen, leen mij een toegenegen oor, o Jakobs God, geef mij gehoor! 5 O God, die ons ten schilde zijt en ons voor alle ramp bevrijdt, aanschouw toch uw gezalfde Koning! Eén dag is in Uw huis mij meer dan duizend, waar ik U ontbeer. 'k Waar liever in mijn Bondsgods woning een dorpelwachter, dan gewend aan d' ijd'le vreugd in 's bozen tent. 6 Want God, de Heer, zo goed, zo mild, is 't allen tijd een zon en schild. Hij zal genaad' en ere geven. Hij zal hun 't goede niet in nood onthouden, zelfs niet in de dood, die in oprechtheid voor Hem leven. Welzalig, Heer, die op U bouwt en zich geheel aan U vertrouwt! Terug naar boven LIED 358: 1-5 (Psalm 43: 1-5) 1 Geduchte God, hoor mijn gebeden, strijd voor mijn recht en maak mij vrij van hen, die vol arglistigheden gerechtigheid en trouw vertreden, opdat mijn ziel Uw naam belij' en U geheiligd zij. 2 Mijn God, ik steun op Uw vermogen, Gij zijt de sterkte van mijn hart. Waarom verstoot Gij m' uit Uw ogen, waarom ga ik terneergebogen, door 's vijands wreed geweld benard, gestaâg in 't aak'lig zwart? 3 Zend, Heer, Uw licht en waarheid neder en breng mij, door die glans geleid, tot Uw gewijde tente weder, dan klimt mijn bange ziel gereder ten berge van Uw heiligheid, waar mij Uw gunst verbeidt. 4 Dan ga ik op tot Gods altaren, tot God, mijn God, de bron van vreugd; dan zal ik juichend stem en snaren ten roem van Zijne goedheid paren, die na kortstondig ongeneugt mij eindeloos verheugt. 5 Mijn ziel, hoe treurt ge dus verslagen, wat zijt g' onrustig in uw lot? Berust in 's Heeren welbehagen; Hij doet welhaast uw heilzon dagen. Uw hoop herleev' naar Zijn gebod: mijn redder is mijn God. Terug naar boven LIED 359: 1-5 (Psalm 65: 1, 2, 4, 5 en 9 1 De lofzang klimt uit Sions zalen tot U met stil ontzag. Daar zal men U, o God, betalen geloften, dag bij dag. Gij hoort hen, die Uw heil verwachten, o Hoorder der gebeên. Dies zullen allerlei geslachten ootmoedig tot U treén. 2 Een stroom van ongerechtigheden had d' overhand op mij, maar ons weerspannig overtreden verzoent en zuivert Gij. Welzalig, die Gij hebt verkoren, die G' uit al 't aards gedruis doet naad'ren en Uw heilstem horen, ja, wonen in Uw huis. 3 O onze God, o vast vertrouwen van 't allerverste land, op wie al 's aardrijks einden bouwen en 't wijdstgelegen strand! Gij, die de hemelhoge bergen doet pal staan door Uw kracht, zodat zij vloed en stormen tergen, Gij zijt omgord met macht! 4 't Gebruis der zee doet Gij bedaren, daar Gij haar golven stilt. 't Rumoer der volken als der baren betoomt Gij, waar Gij wilt. Wie d' einden dezer aard' bewonen, aanschouwen dag aan dag de teek'nen, die Uw almacht tonen, met vrees en diep ontzag. 5 De velden zijn bedekt met kudden, de dalen zijn bekleed met halmen, die van zwaarte schudden en lonen 's landsman zweet. Zij juichen elk op zijne wijze, Uw eer klimt uit het stof. Zij zingen Uwen naam ten prijze Uw goedheid en Uw lof. Terug naar boven LIED 360: 1-3 (Psalm 134: 1-3) 1 Looft, looft nu aller heren Heer; gij Zijne knechten, geeft Hem eer; gij, die des nachts Zijn huis bewaakt en voor Zijn dienst in ijver blaakt. 2 Heft uwe handen naar omhoog, slaat naar het heiligdom uw oog en knielt eerbiedig voor Hem neêr; looft, looft nu aller heren Heer. 3 Dat 's Heeren zegen op u daal', Zijn gunst uit Zion u bestraal': Hij schiep 't heelal, Zijn naam ter eer; Looft, looft dan aller heren Heer. Terug naar boven LIED 361: 1-3 (? wijze lied 360) 1 Waar Jezus woont, daar zegent Hij, Ja zelfs gevang’nen maakt Hij vrij; Vermoeiden troost Hij met Zijn staf, En Hij neemt alle lasten af. 2 Waar Jezus komt, daar brengt Hij vrêe, Hij brengt ook alle heilgod mêe. Kom, Heere Jezus, ook tot mij, Woon in mijn hart en maak mij vrij! 3 Kom, Heer, Wien onze ziel bemint In Wien ons harte alles vindt! Kom, liefdevolle Bruidegom! Uw Bruid verlangt naar U, ach kom! Terug naar boven LIED 362:1-3 (Psalm 75: 1, 4 en 6) 1 U alleen, U loven wij: ja, wij loven U, o Heer want Uw naam, zo rijk van eer, Is tot onze vreugd nabij. Dies vertelt men in ons land al de wond'ren Uwer hand. 2 Geen geval, geen zorg, geen list, Oost noch west, noch zandwoestijn, doet ons meer of minder zijn. God is rechter, die 't beslist, Die als aller Oppervoogd deez' vernedert, dien verhoogt. 3 'k Zal dit melden, 'k zal altijd zingen Jacobs God ter eer, slaan der bozen hoornen neer, vellen wat Zijn naam bestrijdt; maar der vromen hoorn en macht zal verhoogd zijn door Gods kracht. Terug naar boven LIED 363: 1-3 (Psalm 97: 1, 6 en 7) 1 God heerst als Opperheer, dat elk Hem juichend eer'. Gij aarde, zee en eiland, verheugt u in Uw Heiland! Hem dekt met majesteit der wolken donkerheid. Hij vestigt Zijnen troon op heil'ge rijksgeboôn vol recht en wijs beleid. 2 Beminnaars van de Heer, verbreiders van Zijn eer, hoopt steeds op Zijn genade en haat altoos het kwade! Hij Die in tegenspoed Zijn gunstgenoten hoedt, verleent hun onderstand en redt z' uit 's bozen hand, die op hun onschuld woedt. 3 Gods vriend'lijk aangezicht heeft vrolijkheid en licht voor all' oprechte harten ten troost verspreid in smarten. Juicht, vromen, om uw lot, verblijdt u steeds in God, roemt, roemt Zijn heiligheid! Zo word' Zijn lof verbreid voor al dit heilgenot. Terug naar boven LIED 364: 1–4 (? wijze lied 360) 1 Dat ’s Heeren liefde bij U woon’, En ‘t huiselijk geluk bekroon’. Zoekt dagelijks Zijn aangezicht, Dat maakt het moeilijkst werk u licht. 2 Dat ’s Heeren trouw in vreugd en smart Steeds ’t rustpunt zij van beider hart. Buigt dikwijls u te zamen neer, Erkent Hem als Uw Hoofd en Heer. 3 Dat ’s Heeren vreed’ in uw gezin Steeds blijv’, en ware Godsdienstzin. Waardoor gij aan de wereld toont, Dat Christus waarlijk in u woont. 4 Dat ’s Heeren zegen op u daal’ Zijn licht uw huisgezin ebstraat’; Hij zij u steeds tot Troost en Raad, Ook dan, als ’t pad soms moeilijk gaat. Terug naar boven LIED 365: 1-3 (Psalm 99: 1, 2 en 8) 1 God, de Heer, regeert. Beeft, gij volken, eert, eert Zijn hoog bestel, die bij Israël tussen Cherubs woont en Zijn grootheid toont. Dat zich d' aard bewege. Hij is Isr'els zege! 2 God, die helpt in nood, is in Sion groot. Aller volken macht niets bij Hem geacht. Buigt u dan in 't stof en verheft met lof 't heilig Opperwezen: wilt het eeuwig vrezen! 3 Geeft dan eeuwig' eer onze God en Heer! Klimt op Sion, toont eerbied, waar Hij woont, waar Zijn heiligheid hare glans verspreidt. Heilig toch en t' eren is de Heer der Heeren! Terug naar boven LIED 366: 1-2 (Psalm 108: 1 en 2) 1 Mijn hart, o Hemelmajesteit, is tot Uw dienst en lof bereid; 'k zal zingen voor de Opperheer, 'k zal psalmen zingen tot Zijn eer. Gij zachte harp, gij schelle luit, waakt op, dat niets uw klanken stuit'. 'k Zal in de dageraad ontwaken en met gezang mijn God genaken. 2 Ik zal, o Heer, uw wonderdaân, Uw roem de volken doen verstaan, want Uwe goedertierenheid is tot de heem'len uitgebreid. Uw waarheid heeft noch paal, noch perk, maar streeft tot aan het hoogste zwerk. Verhef U boven 's hemels kringen en leer al d' aard Uw grootheid zingen! Terug naar boven LIED 367: 1-3 (? wijze lied 360) 1 Welzalig hij, die Jezus kent, En aan Zijn leiding zich gewent; Zijn ziel smaakt dan de zoetste rust, Hem volgen is zijn grootste lust. 2 Welzalig, die den Vader vond. En deel kreeg aan ’t genâverbond; Verzoend met Hem doro Christus’ bloed, Wordt nu “Zijn wil doen” ’t hoogste goed. 3 Welzalig hij, die door Gods Geest, Al is hij nog zo slecht geweest, Vernieuwd wordt tot een erfgenaam: Looft Zijnen driemaal heil’gen naam. Terug naar boven LIED 368: 1-6 (Psalm 116: 1-4, 7 en 11) 1 God heb ik lief, want die getrouwe Heer hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen; Hij neigt Zijn oor; 'k roep tot Hem al mijn dagen; Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer. 2 Ik lag gekneld in banden van de dood, daar d' angst der hel mij alle troost deed missen: ik was benauwd, omringd door droefenissen, maar riep de Heer dus aan in al mijn nood. 3 "Och , Heer! Och, wierd mijn ziel door U gered!" Toen hoorde God, Hij is mijn liefde waardig; de Heer is groot, genadig en rechtvaardig en onze God ontfermt Zich op 't gebed. 4 D' eenvoudigen wil God steeds gadeslaan; 'k was uitgeteerd, maar Hij zag op mij neder. Keer, mijne ziel, tot uwe ruste weder; gij zijt verlost; God heeft u welgedaan! 5 Wat zal ik, met Gods gunsten overlaân, die trouwe God voor Zijn genâ vergelden? 'k Zal bij de kelk des heils Zijn naam vermelden en roepen Hem met blijd' erkent'nis aan. 6 Ik zal met vreugd in 't huis des Heeren gaan om daar met lof Uw grote naam te danken. Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken; elk heff' met mij de lof des Heeren aan. Terug naar boven LIED 369: 1-3 (Psalm 105: 1, 3 en 5) 1 Looft, looft verheugd de Heer der heren, aanbidt Zijn naam en wilt Hem eren! Doet Zijne glorierijke daân alom de volkeren verstaan en spreekt met aandacht en ontzag van Zijne wond'ren dag aan dag! 2 Vraagt naar de Heer en Zijne sterkte; naar Hem, Die al uw heil bewerkte; zoekt dagelijks Zijn aangezicht, gedenkt aan 't geen Hij heeft verricht, aan Zijn doorluchte wonderdaân en wilt Zijn straffen gadeslaan. 3 God zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken. Zijn woord wordt altoos trouw volbracht tot in het duizendste geslacht. 't Verbond met Abraham, Zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind. Terug naar boven LIED 370: 1-2 (Psalm 86: 3 en 6) 1 Heer, door goedheid aangedreven, zijt Gij mild in 't schuld vergeven; wie U aanroept in de nood, vindt Uw gunst oneindig groot. Heer, neem mijn gebed ter oren! Wil naar mijne smeking horen; merk, naar Uw goedgunstigheên, op de stem van mijn gebeên! 2 Leer mij naar Uw wil te hand'len, 'k zal dan in Uw waarheid wand'len, neig mijn hart en voeg het saam tot de vrees van Uwe naam. Heer, mijn God, ik zal U loven, heffen 't ganse hart naar boven; 'k zal Uw naam en majesteit, eren tot in eeuwigheid! Terug naar boven LIED 371: 1-2 (? wijze lied 370; Psalm 77: 6 en 7) 1 Zou God Zijn genâ vergeten? Nooit meer van ontferming weten? Heeft Hij Zijn barmhartigheên door Zijn gramschap afgesneên? 'k Zei daarna: "Dit krenkt mij 't leven, maar God zal verand'ring geven; d' Allerhoogste maakt het goed; na het zure geeft Hij 't zoet." 2 'k Zal gedenken, hoe voor dezen ons de Heer heeft gunst bewezen; 'k zal de wond'ren gadeslaan, die Gij hebt vanouds gedaan. 'k Zal nauwkeurig op Uw werken en derzelver uitkomst merken; en in plaats van bitt're klacht, daarvan spreken dag en nacht. Terug naar boven LIED 372: 1-2 (? wijze lied 370; Gez. 197: 1 en 2) 1 Leer ons, Vader, U verbeiden. volgen, waar Gij ons wilt leiden, steunen op Uw trouw en macht, psalmen zingen in de nacht, horen, wat Gij ons wilt leren, Uw bevel met daden eren en, voor d' uitkomst willig blind, stil zijn als 't gespeende kind. 2 Leer ons wars zijn van het zorgen voor de naderende morgen; bij het kwaad, dat ons ontmoet, stil geloven: God is goed. Biddend waken, moedig strijden, need'rig wachten, hopend lijden, vrolijk zijn met stil ontzag leer ons, Heer, dit elke dag. Terug naar boven LIED 373: 1-4 (Psalm 138: 1-4) 1 'k Zal met mijn ganse hart Uw eer vermelden, Heer, U dank bewijzen; 'k zal U in 't midden van de goôn op hoge toon met psalmen prijzen. Ik zal mij buigen op Uw eis naar Uw paleis, het hof der hoven, en om Uw gunst en waarheid saam, Uw grote naam eerbiedig loven. 2 Door al Uw deugden aangespoord, hebt Gij Uw woord en trouw verheven. Gij hebt mijn ziel op haar gebed verhoord, gered, haar kracht gegeven. Al 's aardrijks vorsten zullen, Heer, Uw lof en eer alom doen horen, wanneer de rede van Uw mond op 't wereldrond hun klinkt in d' oren. 3 Dan zingen zij in God verblijd, aan Hem gewijd, van 's Heeren wegen, want groot is 's Heeren heerlijkheid, Zijn Majesteit ten top gestegen. Hij slaat toch, schoon oneindig hoog, op hen het oog, die need'rig knielen, maar ziet van ver met gramschap aan de ijd'le waan der trotse zielen. 4 Als ik, omringd door tegenspoed, bezwijken moet, schenkt Gij mij leven. Is 't, dat mijns vijands gramschap brandt, Uw rechterhand zal redding geven. De Heer is zo getrouw als sterk, Hij zal Zijn werk voor mij volenden. Verlaat niet, wat Uw hand begon; o Levensbron, wil bijstand zenden! Terug naar boven LIED 374: 1-3 (Psalm 133:1-3) 1 Ai ziet! Hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat zonen, van 't zelfde huis als broeders samen wonen, daar 't liefdevuur niet wordt verdoofd; 't is als de zalf op 's Hogepriesters hoofd, de zalf, waarmee hij is aan God gewijd, die door haar reuk het hart verblijdt. 2 Die liefdegeur moet elk tot liefde nopen, als d' olie, die van Arons hoofd gedropen, Zijn baard en klederzoom doortrekt; z' is als de dauw, die Hermons kruin bedekt. die Zions top met vruchtbaar nat besproeit en op zijn bergen nedervloeit. 3 Waar liefde woont, gebiedt de Heer Zijn zegen: daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen en 't leven tot in eeuwigheid. Terug naar boven LIED 375: 1-4 (Psalm 72: 6, 7, 8 en 11) 1 Ja, elk der vorsten zal zich buigen en vallen voor Hem neer: al 't heidendom Zijn lof getuigen, dienstvaardig tot Zijn eer. 't Behoeftig volk, in hunne noden, in hun ellend' en pijn, gans hulpeloos tot Hem gevloden, zal Hij ten Redder zijn. 2 Nooddruftigen zal Hij verschonen; aan armen uit genâ Zijn hulpe ter verlossing tonen; Hij slaat hun zielen gâ, als hen geweld en list bestrijden. Al gaat het nog zo hoog, hun bloed, hun tranen en hun lijden, zijn dierbaar in Zijn oog. 3 "Zo moet de Koning eeuwig leven!" Bidd' elk met diep ontzag; men zal Hem 't goud van Sheba geven, Hem zeeg'nen dag bij dag. Is op het land een handvol koren, gekoesterd door de zon, 't zal op 't gebergt' geruis doen horen, gelijk de Libanon. 4 Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen! Men loov' Hem vroeg en spâ! De wereld hoor' en volg' mijn zangen met amen, amen, na! Terug naar boven LIED 376: 1-3 (Psalm 150: 1-3) 1 Looft God, looft Zijn' naam alom; looft Hem in Zijn heiligdom; looft des Heeren grote macht in de hemel Zijner kracht; looft Hem, om Zijn mogendheden! Looft Hem na zo menig blijk van Zijn heerlijk koninkrijk voor Zijn troon en hier beneden! 2 Looft God met bazuingeklank! Geeft Hem eer, bewijst Hem dank! Looft Hem met de harp en luit! Looft Hem met de trom en fluit! Looft Hem op uw blijde snaren! Laat zich 't orgel overal bij het juichend vreugdgeschal tot des Heren glorie paren! 3 Looft God, naar Zijn hoog bevel, met het klinkend cimbelspel! Looft Hem met het schel metaal van de vrolijke cimbaal! Looft de Heer! Elk moet Hem eren. Al wat geest en adem heeft, looft de Heer, Die eeuwig leeft, looft verheugd de Heer der Heeren! Terug naar boven LIED 377: 1 (? wijze lied 376) 1 Vader, Zoon en Heil'ge Geest! Gij, Die zijt en zijt geweest en zult zijn in eeuwigheid, worde Uw roem steeds uitgebreid. Blijf Heer, in ons midden wonen, in t gelove maak ons sterk; wat wij werken, zij Uw werk; wil ons met genade kronen! Terug naar boven LIED 378: 1-5 (Psalm 87: 1-5) 1 Zijn grondslag, Zijn onwrikb're vastigheden heeft God gelegd op bergen, Hem gewijd! De Heer, die Zich in Sions heil verblijdt, bemint het meer dan alle Jakobs steden. 2 Men spreekt van U zeer herelijke dingen, o, schone stad van Isr'els Opperheer! 'k Zie Rahab, ik zie Babel, tot Uw eer hij hen geteld, die mijne grootheid zingen. 3 De Filistijn, de Tyriër, de Moren zijn binnen u, o Godstad, voortgebracht; van Zion zal het blijde nageslacht haast zeggen: "Deez' en die is daar geboren." 4 God zal hen Zelf bevestigen en schragen en op zijn rol daar Hij de volken schrijft, hen tellen als in lsr'el ingelijfd en doen de naam van Zions kind'ren dragen. 5 Dan wordt mijn naam met lofgejuich geprezen; dan zullen daar de blijde zangers staan, de speelliên op de harp en cimbel slaan en binnen U al mijn fonteinen wezen. Terug naar boven LIED 379: 1-2 (Psalm 68: 2 en 10) 1 Maar 't vrome volk, in U verheugd, Zal huppelen van zielevreugd, daar zij hun wens verkrijgen. Hun blijdschap zal dan onbepaald door 't licht, dat van Zijn aanzicht straalt, ten hoogsten toppunt stijgen. Heft Gode blijde psalmen aan! Verhoogt, verhoogt voor Hem de baan, laat al wat leeft Hem eren! Bereidt de weg, in Hem verblijd, die door de vlakke velden rijdt; Zijn naam is Heer der Heeren! 2 Geloofd zij God met diepst ontzag, Hij overlaadt ons dag aan dag met Zijne gunstbewijzen. Die God is onze zaligheid! Wie zou die hoogste Majesteit dan niet met eerbied prijzen? Die God is ons een God van heil, Hij schenkt uit goedheid zonder peil ons 't eeuwig, zalig leven; Hij kan en wil en zal in nood, zelfs bij het naad'ren van de dood, volkomen uitkomst geven. Terug naar boven LIED 380: 1-2 (Gez 166: 1 en 4) 1 Halleluja! Lof gezongen Jezus Christus, onze Heer! Paart verlosten, hart en tongen, juicht Zijn liefd' en macht ter eer! Hem, Die redt uit alle noden, Die, waarachtig en getrouw vastheid geeft aan 't Godsgebouw, Hem, de eerst'ling uit de doden, Hem, de Koning van 't heelal, wien 't heelal eens eren zal. 2 Amen! Jezus Christus! Amen! Ja, Gij zult in t groot heelal 't rijk der duisternis beschamen, tot het niet meer wezen zal. Woon, o Heiland, in ons midden. Onder Uwe heerschappij zijn wij zalig, zijn wij vrij; leer ons strijden, leer ons bidden! Amen! Heerlijkheid en macht word' U eeuwig toegebracht! Terug naar boven LIED 381: 1-3 (? wijze lied 380; Gez. 173: 1, 3 en 7) 1 Alle roem is uitgesloten! Onverdiende zaligheên heb ik van mijn God genoten; 'k roem in vrije gunst alleen. Ja, eer ik nog was geboren, eer Gods hand, die alles schiep, iets uit niets tot aanzijn riep, heeft Zijn liefde mij verkoren; God is liefd', o Eng'lenstem. Mensentong, verheerlijk Hem! 2 Zo, zo lief had God de wereld, dat Hij Zijnen een'gen Zoon voor die afgevallen wereld overgaf aan smaad en hoon. Ja, toen wij nog zondaars waren, schonk d' ontfermer ons genâ, stierf Zijn Zoon op Golgotha, stierf voor ons, die zondaars waren; God is liefd', o Eng'lenstem. Mensentong, verheerlijk Hem! 3 Kan een vrouw haar kind vergeten, als haar zuig'ling schreit van pijn? Zou z' een ware moeder heten en zo weinig moeder zijn? Maar al kon dit moog'lijk wezen: Vader, Die mijn noden ziet, Vader, Gij vergeet mij niet; neen, dit heb ik nooit te vrezen. God is liefd', o Eng'lenstem. Mensentong, verheerlijk Hem! Terug naar boven LIED 382: 1-5 (Gez. 153: 1-4 en 6) 1 God enkel licht, voor Wiens gezicht niets zuiver wordt bevonden, ziet ons bevlekt, met schuld bedekt, misvormd door duizend zonden. 2 Der sterren pracht is bij Hem nacht. Hoe hel zij schitt'ren mogen; en wij, belaân met euveldaân, wat zijn wij in Zijn ogen? 3 Heer, waar dan heen? Tot U alleen! Gij zult ons niet verstoten: Uw eigen Zoon heeft tot Uw troon de weg ons weer ontsloten. 4 Ja, amen! Ja, op Golgotha stierf Hij voor onze zonden; en door Zijn bloed wordt ons gemoed gereinigd van de zonden. 5 Wil U ter eer steeds meer en meer 't geloof in ons versterken! Dan zullen wij, gereed en blij, uit liefde 't goede werken. Terug naar boven LIED 383: 1-6 (? wijze lied 382) 1 Komt laat ons saâm, in Jezus' naam, als broeders hier vergâren; en loven Hem, wijl hart en stem in zang en beê zich paren. 2 Die trouwe Heer daalt zeeg'nend neer tot al wie Hem aanbidden; al zijn ook die slechts twee of drie, de Heer is in hun midden. 3 O welk een eer, voor deze Heer aanbiddend neêr te knielen, die leed en stierf en 't heil verwierf voor diep verloorne zielen. 4 O zaligheid wier troostrijkheid geen schepsel kan verkorten, in vreugde of smart het ganse hart voor Hem vrij uit te storten. 5 Het heilgeluid wordt door Zijn bruid met dankb're vreugd vernomen, Uw Zielevrind, Die u bemint, zal haastig tot u komen". 6 Halleluja! Voor die genâ tot Hem de stem naar boven! Wij willen saâm die grote Naam van ganser harte loven. Terug naar boven LIED 384: 1 1 Gij, Doper met de Heil'ge Geest, geef ons opnieuw een Pinksterfeest, zend ons de kracht van Boven! Dan wand'len wij in 't troostend licht van 's Vaders vriend'lijk aangezicht in vreugdevol geloven. Amen, amen, kom, o Here, Vorst der ere! Grote Koning! Neem ons aller hart ter woning! Terug naar boven LIED 385: 1-3 (? wijze lied 384) 1 Halleluja, lof zij den Heer! Zingt, Christ’nen! Zingt uw God ter eer, Zijn naam en mogendheden. Verhfet des Vaders werk en raad, Zijn liefde zonder grens of maat, In psalm en dankgebeden. Getuigt en juicht Vroeg en spade van genade: Dankb’re koren, Doet al d’ aard’ Gods liefde horen. 2 Halleluja, lof zij den Zoon, Hij bracht ons van des Vaders troon De rijkste zegeningen. Verlosser, Midd’laar, Hoofd en Heer, Uw naam, Uw werk, Uw trouw ter eer, Moet al wat ademt zingen. U looft, o Hoofd, Hoekgesteente der gemeente Lied en leven: Zalig, die U eer mag geven. 3 Halleluja, lof zij den Geest, Die ’t hart, dat Gode zoekt en vreest, Wil in de waarheid leiden. Heer, Helper, Trooster, Onderpand Der ereplaats die in ’t Vaderland Gods Zoon osn ging bereiden, Blijf Gij ons bij; Onderricht ons, En verlicht ons Door Uw klaarheid, Maak ons heilig, Geest der waarheid. Terug naar boven LIED 386: 1-3 (? wijze lied 384) 1 O Zoon van God, van eeuwigheid Waart Gij in volle majesteit Der scheps’len Heer en Koning: Immanuël, Gods eigen Zoon, Verzaakte heerlijkheid en troon En vond op aard een woning, Uw liefde daalde neder, Om ons weder Door Uw leven Aan den Vader weer te geven. 2 Van alle eeuwen reeds voorspeld, In offeranden voorgesteld. Werdt Gij nochtans vertreden; Gij, Jezus, Koning van ’t heelal, Vondt woning in een beestenstal In een der kleinste steden Als een kind werdt Gij gevonden, Gans omwonden; Zonder pralen Kwamt Gij van den hemel dalen. 3 Hoewel Gij goeddoend gingt door ’t land, Is toch Uw leven aangerand, Van U, Die bracht het leven Zelf werd Gij op een driest verzoek, Aan ’t kruishout Gode tot een vloek, Om zegen ons te geven, Nimmer kan men Uwe ere, Dierb’re Heere, Hier op aarde Zingen naar haar volle waarde. Terug naar boven LIED 387: 1 (Gez. 94) 1 Halleluja! Eeuwig dank en ere, lof, aanbidding, wijsheid, kracht word' op aard en in de hemel, Here, voor Uw liefd' U toegebracht. Vader, sla ons steeds in liefde gade; Zoon des Vaders, schenk ons Uw genade; Uw gemeenschap, Geest van God, amen, zij ons eeuwig lot. Terug naar boven LIED 388: 1 (? wijze lied 387) 1 Ik ben d’ Uwe! Spreek daarop Uw amen, Heere Jezus, Gij zijt mijn! Heiland! Druk dien zoetsten aller namen In mijn hart en maak mij rein. Met U alles doen en alles laten, In U leven, alle zonden haten, Zij, tot aan den laatsten stond, Onze wandel, ons verbond. Terug naar boven LIED 389: 1 (? wijze lied 387; van J.J.v.H.) 1 Heere Jezus, om Uw stem te horen, Zetten w’ onze ziele stil; Geen van ons wil meeer, gelijk te voren, Wand’len naar zijn eigen wil, Voor de wil van God alleen te leven, Daartoe willen wij ons ganslijk geven. Slechts deez’ éne bede, o Heer: “Maak ons vaten, U ter eer.” Terug naar boven LIED 390: 1 (? wijze lied 387; van J.J.v.H.) 1 Gij hebt ons van d’ aarde willen kopen, Tot den duren prijs Uws bloeds, En Gij wilt, verhoogd Heer, ons dopen Met des hemels kracht en gloed. Zo bekwaamt G’ ons U, Lam Gods, te volgen, Overal, waarheen G’ ons leidt, te volgen; Langs Calvariërs heuveltop Voert Gij ons den Zion op. Terug naar boven LIED 391: 1-3 (? wijze lied 387) 1 Wees gegroet, Gij eert’ling uit de graven, Overwinnaar van den dood, Heiland, die gestorven en begraven, Opstond uit des aardrijks schoot. U zij lof, aanbidding, dank en ere, U, verrezen Midd’laar, Heer der Heeren Die den vijand overwon, Wien de dood niet houden kon. 2 Onverderfelijk en eeuwig leven Hebt Gij aan het licht gebracht, En een vrolijk uitzicht oms gegeven Na deez’ aardsen lijdensnacht. Maar ook nu deelt Gij Uw liefde mede, En vervult de harten met een vrede Die niet wijkt in smart en kruis, Voorsmaak is van ’t Vaderhuis. 3 Wil Uw heilig leven in ons sterken, Opgestane Levensvorst! En die hemelliefde in ons werken, Waarnaar onze ziele dorst. Openbaar in ons Uw Godd’lijk leven, Dat Uw beeld door ons word’ weergegeven. Kom, verlos Uw volk, o Heer! Toef, o Heiland, toef niet meer. Terug naar boven LIED 392: 1-5 (? wijze lied 784) 1 Ga, werk in Mijn oogstveld, want d’ oogst is zo groot En d’ arbeiders weinig, en daaraan is nood. De grond is geploegd en geëgd en gezaaid, Maar ’t koren is rijp en de oogst moet gemaaid, KOOR: De oogst moet gemaaid, De oogst moet gemaaid Maar ’t koren is rijp en de oogst moet gemaaid. 2 Ga, werk in Mijn oogstveld, ‘k heb recht op heel uw hart. Ik heb u gekocht door de bitterste smart. Uw gaven, uw krachten uw goed en uw tijd, ’t Is alles van Mij, wat gij hebt, wat gij zijt. KOOR: Al wat gij hebt, al wat gij zijt ’t Is alles van Mij, wat gij hebt, wat gij zijt. 3 Begin in den ochtend en werk tot in den nacht. Onthoud, dat in zwakheid Mijn kracht wordt volbracht. En zalig is hij, die als ’t werk is gedaan, Als alles volbracht is, de rust in kan gaan. KOOR: De rust in kan gaan, de rust in kan gaan Als alles volbracht is, de rust in kan gaan. 4 Ga, werk in mijn oogstveld, de tijd is nog kort, Gij weet niet of hier ’t werk onmoog’lijk ook wordt. En gij dan niet langer kunt werken voor Mij; Weg zijn dan uw kansen; uw tijd is voorbij. KOOR Uw tijd is voorbij, Uw tijd is voorbij Weg zijn dan uw kansen, uw tijd is voorbij. 5 Wat staat gij hier ledig, waarop nog gewacht? ’t Is thans d’ elfde ure en straks komt de nacht. Zeg: Heer, zend ook mij; en geen enk’le wijst Hij af. Doet hand’ling met ’t pond, dat de Meester u gaf. KOOR: De Meester u gaf, De Meester u gaf Doet hand’ling met ’t pond, dat de Meester u gaf. Terug naar boven LIED 393: 1-2 1 Stort over mij Uw zegen en doop mij met Uw Geest; dan vier ik door Uw zegen ook waarlijk Pinksterfeest. Dan, door U aangenomen, zing ik verheugd en blij: "Het voorjaar is gekomen, de winter is voorbij." 2 Dan, door Uw Geest geheiligd, reis ik aan Uwe hand voor alle kwaad beveiligd naar 't hemels Vaderland. En eenmaal, ter bekroning van al Uw tederheid, vind ik in 's Vaders woning een plaats ook mij bereid. Terug naar boven LIED 394: 1-3 (? wijze lid 411) 1 Van U zijn alle dingen, van U, o God, alleen, van U de zegeningen, o Hoorder der gebeên! Uw liefd' en trouw omringen mijn wankelende schreên. En wat w' ooit goeds ontvingen, het is van U alleen. 2 Gij kent steeds mijne noden, waarin Gij trouw voorziet! Gij geeft geen steen voor broden, een slang voor vissen niet! Wie komt tot U gevloden, die Gij geen hulpe biedt? Gij laat de zondaar noden, nog eer hij tot U vliedt. 3 U zal ik eeuwig eren, die eeuw'ge goedheid zijt! U blijv', o Heer der Heren, geheel mijn hart gewijd! Wat kan ik niet ontberen, wanneer Uw hand mij leidt; wat vuriger begeren dan Uwe heerlijkheid? Terug naar boven LIED 395: 1-5 (? wijze Lied 393; J.d.L.) 1 Op aarde woont geen vrede, Slechts onrust en verdriet; Ach neen, den ware vrede Biedt u de aarde niet. De zonde dreef hem henen, Bracht smarten, angst en nood, Doet bitt’re tranen wenen En stort ons in den dood. 2 Maar Jezus daalde neder, God gaf ons Zijnen Zoon; Hij bracht ons vrede weder, Der zegeningen kroon. Hij troost het need’rig harte, Dat om Zijn hulpe schreit, Verdrijf de bange smarte, Geef rust in eeuwigheid. 3 De weg moog’ donker wezen, En moeilijk te begaan, Hij wenkt ons niets te vrezen, Want Hij wil met ons gaan. De golven mogen stijgen, Bij stormen, hemelhoog, Hij doet d’ orkanen zwijgen, En maakt de zeeën droof. 4 Dat dra Uw vrede strome, O Heer! In aller hart! Dat Joos en Heiden kome Tot U, den Man van smart Hem alleen wilt Gij troosten, Vervullen met Uw vreê, Van ’t Westen en van ’t Oosten, Tot aan de verste zee. 5 Hij komt eerlang de Vrede, Halleluja, Hij komt! Al ’t schepsel juicht dan mede, En rouw en smart verstomt. En berg en stroom en dalen En mens en Eng’len zaâm, Zij zullen, Heer, verhalen De grootheid van Uw naam. Terug naar boven LIED 396: 1 (? wijze lied 393) 1 U, Vader, Bron van leven! U, Zoon, vol licht en kracht! U, Geest, van God gegeven! U, zij all’ eer gebracht! U wijden w’ onze klanken, Daar boven, hier benêen, Om Uw genâ te danken Nu en in eeuwigheên. Terug naar boven LIED 397: 1 (? wijze lied 393) 1 Wij geven ons met blijdschap En gans en al aan U, Om U slechts toe te horen, Voor eeuwig en voor nu. O, Zoon van God, Gij mint ons, Nu kleeft ons hart U aan; Al wat wij zijn en hebben Is ’t Uw alleen voortaan. Terug naar boven LIED 398: 1-3 1 Wij wachten U, o Zoon van God! O, wil toch haast verschijnen! Dan delen wij in 't heerlijkst lot en zal ons leed verdwijnen. Die U gelooft, verheft het hoofd, U Heiland, vrolijk tegen, Gij komt met rijke zegen. 2 Wij wachten U; Gij hebt ons, Heer, het hart reeds ingenomen. Uw woord verklaart ons telkens weêr, dat Gij welhaast zult komen. Dan zullen wij aan Uwe zij in 't eeuwig, zalig leven U lof en ere geven. 3 Wij wachten U, Gij komt gewis! Haast is de tijd verschenen, dat Gij naar Uw beloftenis met U ons zult verenen. Als w' U dan zien en hulde bien, dan is ook 't aardse lijden verwisseld met verblijden. Terug naar boven LIED 398A: 1-5 1 Wat God doet, dat is welgedaan, Zijn wil is wijs en heilig. 'k Zal aan Zijn hand vertrouwend gaan, die hand geleidt mij veilig. In nood is mij Zijn trouw nabij. Ja Hij, de Heer der Heren, blijft eeuwig wijs regeren. 2 Wat God doet, dat is welgedaan, Zijn Woord eist mijn vertrouwen. Hij leidt mij op de rechte baan, 'k mag daar Zijn liefd' aanschouwen. Hij geeft mij kracht. Zijn hulp, Zijn macht redt mij uit smart en banden: mijn lot rust in Zijn handen. 3 Wat God doet, dat is welgedaan, Hij luistert naar mijn klachten. Zou mij Zijn liefde gadeslaan en ik Zijn hulp niet wachten? God kent mijn hart; geen ramp, geen smart is ooit voor Hem verborgen: Hij zal als Vader zorgen. 4 Wat God doet, dat is welgedaan, dat blijft de vreugd' mijns levens. God plant wel doornen op mijn paân, maar strooit daar rozen nevens. Met smart paart God vaak rein genot. Zijn Vaderlijk' ontferming blijft eeuwig mijn bescherming. 5 Wat God doet, dat is welgedaan, Zijn trouw blijft mij ten hoede. Zijn liefde doet geen kwaad ontstaan, 't werkt alles mee ten goede. Als God mij leidt, zal 'k wel bereid mijn hoogst en reinst verlangen in d' eeuwigheid ontvangen. Terug naar boven LIED 399: 1-3 1 Middelpunt van ons verlangen, Trooster van 't ontrust gemoed, Jezus, onze dankb're zangen loven Uwe liefdegloed. Gij woudt van de hemel dalen op deez' diep bedorven aard en voor ons de schuld betalen, die ons bang gemoed bezwaart. 2 Liefde, Gij moest spottaal horen, die U drong door merg en been. Ja, Gij droegt Uws Vaders toren, Gij voor allen, Gij alleen. Welk een beker moest Gij drinken op het aak'lig Golgotha! Daar liet G' U aan 't kruishout klinken, daar aanbidden w' Uw genâ! 3 Liefd in U is al ons leven; Gij, Gij zijt ons hoogste goed. Ja, Uw kruis heeft ons gegeven, wat ons eeuwig juichen doet. O, hoe zijn w aan U verbonden, Jezus, Redder, 's Vaders Zoon! Onze harten onze monden, juichen dankbaar tot Uw troon! Terug naar boven LIED 400: 1-4 1 De dag, door Uwe gunst ontvangen, is weer voorbij. De nacht genaakt en dankbaar klinken onze zangen tot U die 't licht en duister maakt. 2 Die dan, als onze beden zwijgen, als hier het daglicht onderduikt, weer nieuwe zangen op doet stijgen ginds, waar de nieuwe dag ontluikt. 3 Zodat de dank, U toegezongen, op aard' nooit onderbroken wordt, maar steeds opnieuw door mensentongen gezongen en gesproken wordt. 4 Voorwaar deez' aarde zal getuigen Van U, Die thans en eeuwig zijt, tot al Uw schepselen zich buigen Voor Uwe liefd' en majesteit. Terug naar boven