1 | Nu moet gij allen vrolijk zijn. |
De bomen zingen in de tuin, | |
het lege graf verzwijgt het niet, | |
de mond geopend voor het lied, | |
halleluja! |
2 | De loze worden zijn verstomd, |
de wereld die op adem komt | |
zingt met de vogels in de lucht | |
dat nu de nacht is weggevlucht, | |
halleluja! |
3 | Geen vlammend zwaard verspert de weg, |
de engel die het voerde zegt, | |
dat alle leed geleden is | |
omdat de Heer verrezen is, | |
halleluja! |
4 | Hij heeft het zegel weggedaan, |
nu kunnen wij zijn woord verstaan, | |
zijn graf is als een open boek, | |
de windsels liggen in de hoek, | |
halleluja! |
5 | O dood, die Hem ontkomen liet, |
Hij neemt bezit van uw gebied, | |
zijn heerschappij gaat in en uit | |
door al de deuren die men sluit, | |
halleluja! |
6 | Wij willen zingen dat Hij leeft, |
Hij leeft die God gehoorzaamd heeft, | |
zijn graf staat ledig in de tijd, | |
het is een mond vol zaligheid, | |
halleluja! |
7 | O goede engel bij het graf, |
de lente lost de winter af, | |
bewaak het jonge groen en wijs | |
de ingang van het paradijs, | |
halleluja! | |
Liedboek voor de Kerken 1973